Grammatica zinsontleding

Grammatica - zinsontleding
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica - zinsontleding

Slide 1 - Tekstslide

WE ONTLEDEN IN DE VOLGENDE VASTE VOLGORDE
  1. persoonsvorm                        PV
  2. zinsdelen maken 
  3. naamwoordelijk gezegde   NWG
  4. werkwoordelijk gezegde     WWG
  5. onderwerp                              OND
  6. lijdend voorwerp                   LV
  7. meewerkend voorwerp       MV
  8. voorzetselvoorwerp              VZV
  9. bijwoordelijke bepaling       BWB
  10. bijvoeglijke bepaling            BVB bij
  11. bijstelling                                 bijstelling

Slide 2 - Tekstslide

Basisregel gezegde

Een zin heeft altijd een gezegde!

Een naamwoordelijk gezegde 
of
Een werkwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Meewerkend voorwerp 
De persoon of zaak die iets ontvangt, noem je het meewerkend voorwerp. 
Het meewerkend voorwerp komt vaak voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen enz.) of 'geeft' (sturen, overhandigen enz.). 
Je kunt de voorzetsels 'aan' of 'voor' toevoegen of weglaten. 



Slide 5 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp 

Om het meewerkend voorwerp te vinden, stel je de volgende vraag: 
AAN WIE/WAT + WWG+ OND LV --> de ontvangende partij
Op Valentijnsdag | gaf | Bram | zijn vriendin | in Parijs I een prachtige ring.
Vraag: AAN WIE/WAT gaf Bram een prachtige ring
Antwoord: zijn vriendin => meewerkend voorwerp

Slide 6 - Tekstslide

Het voorzetselvoorwerp...

- begint altijd met een voorzetsel

- het voorzetsel kun je (bijna niet) vervangen door een ander voorzetsel

- is verbonden met het belangrijkste werkwoord in de zin

- heeft vaak een figuurlijke betekenis


Slide 7 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp 
Een voorzetselvoorwerp kan ook in combinatie met een naamwoordelijk gezegde in een zin voorkomen. 

Voorbeelden:
1. Elk individu is verantwoordelijk voor zijn eigen daden.
2 Mariska is dol op haar zoontje.
In zin 1 is voor het vaste voorzetsel bij het naamwoordelijk gezegde is verantwoordelijk. Het zinsdeel voor zijn eigen daden is het voorzetselvoorwerp. 
In zin 2 is op het vaste voorzetsel bij het naamwoordelijk gezegde is dol. Het zinsdeel op haar zoontje is het voorzetselvoorwerp. 

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. 
Alles wat je aan het eind overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling 
De bijwoordelijke bepaling geeft extra informatie en antwoord op vragen als WAAR, WANNEER, WAAROM, HOE, HOELANG, WAARHEEN, WAARVANDAAN, WAARMEE enz. 

Voorbeeld:
Op Valentijnsdag gaf I Bram I zijn vriendin I in Parijs een prachtige ring.  
Vraag: Wanneer gaf Bram zijn vriendin een prachtige ring? 
Antwoord: Op Valentijnsdag = bijwoordelijke bepaling.
Vraag: Waar gaf Bram zijn vriendin een prachtige ring? 
Antwoord: in Parijs = bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling

Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan wel meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Slide 11 - Tekstslide

Verschil voorzetselvoorwerp en 
bijwoordelijke bepaling
Zegt het voorzetsel letterlijk iets over een plaats of tijd? 
> Dan is het een bijwoordelijke bepaling. 
      voorbeeld: Het broedkastje hangt in de boom.

Kun je het voorzetsel vervangen door een ander voorzetsel? 
> Dan is het een bijwoordelijke bepaling
     voorbeeld: Ik wacht op / naast / achter / in de winkel. 

Een voorzetselvoorwerp wordt meestal figuurlijk gebruikt. 
     De fans hingen aan de lippen van de rapper. -> figuurlijk -> voorzetselvoorwerp
     De leerlingen hingen aan de ringen. -> letterlijk -> bijwoordelijke bepaling 
     

Slide 12 - Tekstslide

Zinsdelen en zinsdeelstukken
- Naamwoordelijk/Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Voorzetselvoorwerp
- Bijwoordelijke bepaling
----------------------------------
- Bijvoeglijke bepaling
- Bijstelling


Zinsdelen
Zinsdeelstukken

Slide 13 - Tekstslide

Zinsdeelstukken

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling (bvb) geeft extra informatie over 
een zelfstandig naamwoord.

Een bijvoeglijke bepaling is ALTIJD deel van een ander zinsdeel.

Een bijvoeglijke bepaling kan voor of achter 
het zelfstandig naamwoord staan. 


Slide 15 - Tekstslide

Verschil bijwoordelijke en bijvoeglijke bepaling
Overeenkomst:
De bijwoordelijke en de bijvoeglijke bepaling geven allebei extra informatie. 
Verschil: 
Bijwoordelijke bepaling -> apart zinsdeel
Bijvoeglijke bepaling -> deel van een zinsdeel

Voorbeelden:
In Parijs I staat I de Eiffeltoren. -> bijwoordelijke bepaling
Het Louvre I is I een van de drukstbezochte musea van Parijs. -> bijvoeglijke bepalingen bij musea 

Slide 16 - Tekstslide

OEFENEN! 

Slide 17 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige en samengestelde zin

Slide 18 - Tekstslide

0

Slide 19 - Video

Waaruit kan een samengestelde zin bestaan?
A
hoofdzin en hoofdzin
B
hoofdzin en bijzin
C
nevenschikkende voegwoorden
D
onderschikkende voegwoorden

Slide 20 - Quizvraag

Hoe herken je een bijzin?

Slide 21 - Open vraag

enkelvoudig of samengesteld?
a. Volgens de makers is die nieuwe schoolatlas gekoppeld aan het eindexamen aardrijkskunde voor havo- en vwo- leerlingen.
b. Anwar loopt al een tijdje met krukken, omdat hij last van zijn knie heeft.
c. Als blijkt dat de minister over die kwestie heeft gelogen, moest hij opstappen. 

Slide 22 - Tekstslide

Oefenen Cambiumned

Slide 23 - Tekstslide

SO
12 SEPTEMBER 

WOORDENSCHAT
GRAMMATICA ZINSDELEN

Slide 24 - Tekstslide