Mavo naar havo- aanwijzend en vragend vnwoord H. 4

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je wat aanwijzende en vragende voornaamwoorden zijn en kun je aanwijzende en vragende vnwoorden herkennen en gebruiken. 



H. 4 Gramm. woordsoorten blz. 126


1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je wat aanwijzende en vragende voornaamwoorden zijn en kun je aanwijzende en vragende vnwoorden herkennen en gebruiken. 



H. 4 Gramm. woordsoorten blz. 126


Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten weten jullie al( nog) ?

de geleerde woordsoorten zijn:

Zelfst. nw

Lidwoorden: de- het = bepaald lidwoord

een= onbepaald lidwoord

hulpwerkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord=
 is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: dochter, bloemist, zeehond, tulp, telefoon, dorp, liefde.

 Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Tim, Schuurmans, Donar, Nijmegen, Rijn. –   Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden).

 –  Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje).
–   Je kunt er vaak de, het of een voor zetten (de vriend, een vriend
 

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord=
Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat, dan is dat een zelfstandig werkwoord (zww). Het geeft aan wat het onderwerp ‘doet’, bijvoorbeeld: studeren, tennissen, tuinieren, kwispelen, krijgen of vallen.

Slide 4 - Tekstslide

Hulpwerkwoord=
Hulpwerkwoorden (hww) komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord. Ze ‘helpen’ om het gezegde te maken; denk aan: 
hebben, zijn, worden, 
zullen, kunnen en mogen.

Slide 5 - Tekstslide

Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst een mens, een dier of een ding aan: deze vrouw, dat paard, die fiets. Dit zijn aanwijzende voornaamwoorden: deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.

Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. Als het alleen staat, kun je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter denken:

Slide 6 - Tekstslide

Deze rode fiets vind ik mooier dan zo’n zwarte (fiets). Vind jij dat ook?
Let op:
• De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten. Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.
• Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs) zijn geen aanwijzend voornaamwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnw): wie, wat, welk(e), wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraag:
Wie van jullie wil even een boodschap voor me doen?
– Naar welk land gaat je vriendin op vakantie?

Soms staat een vragend voornaamwoord aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:

Slide 9 - Tekstslide

– Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen.
Let op:
Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord:
Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde, loopt daarginds.

• Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Ga nu naar de online versie
Klik op de rechterkant op E-books

Slide 12 - Tekstslide

Kies Flex-leerboek 1 havo/vwo

Slide 13 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 126

Maken opdr. 1-2+4

blz. 126-127










Slide 14 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 17 - Tekstslide

Nog niet duidelijk? Kijk dan nog even naar de filmpjes.

1= vragend voornaamwoord

https://www.snapput.nl/video/het-vragend-voornaamwoord/

2=aanwijzend voornaamwoord

https://www.snapput.nl/video/aanwijzende-voornaamwoorden/


Een aanwijzend voornaamwoord staat altijd vóór datgene wat het aanwijst.





Slide 18 - Tekstslide

Snel klaar?

https://www.taal-oefenen.nl/instruction/taal/woordsoorten/voornaamwoorden/vragende-voornaamwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 24 - Tekstslide