Cursus 5 woordsoorten-§4- Aanwijzend en vragend voornaamwoord

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les kun je aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen


Slide 2 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Bekijk de zin: Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.

In deze zin zijn Deze en dat aanwijzende voornaamwoorden. Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk. 

Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.

Slide 3 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. 


In dat geval kun je het zelfstandig naamwoord er soms achter denken:


Slide 4 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Joran kreeg een horloge voor zijn verjaardag en hij vond dat (horloge) het mooiste cadeau.

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin:


Mijn broer draait altijd keiharde muziek op zijn kamer. Ik vind dat (mijn broer altijd keiharde muziek op zijn kamer draait) erg storend.



Slide 5 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Let op:

De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten; dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.


Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs), zijn geen aanwijzend voornaamwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Bekijk de zinnen: Welke sport beoefen jij? 
Wat vind je daar zo leuk aan?
In deze zinnen zijn Welke en Wat vragende voornaamwoorden.

 Er zijn er vier: wie, wat, welk(e), wat voor (een). 

Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.

Slide 7 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Wie gaat er mee naar de film? Boy vraagt aan zijn vrienden wie er meegaat naar de film.



Wat heb je vandaag gedaan? 
Rex informeert bij Roos wat zij vandaag gedaan heeft.




Slide 8 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Let op: 
de woorden wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord: 

Dat meisje op wie jij verliefd bent, woont bij mij in de straat. 

Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Gebruik de theorie van blz.212 bij het maken van de opdrachten. 

Maken:

Cursus 5 Grammatica woordsoorten
§ 4 blz. 212

opdr.  1 in je schrift
opdr. 2+3 mag alleen met potlood in je werkboek
opdr. 4+5 in je schrift




Slide 14 - Tekstslide

H2E-2022

Slide 15 - Tekstslide

H2F

Slide 16 - Tekstslide