Hoofdstuk 5 les 3

Hoofdstuk 5 produceren maar!
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 produceren maar!

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud van de les
  • Starten met nakijken
  • Herhalen vorige les
  • Doelen van de les bespreken
  • Starten met de lesstof
  • Oefenen van de lesstof
  • Huiswerk opgeven 

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen vorige les

  1. Wat is ook al weer produceren?
  2. Welke 4 productiefactoren kennen we en welke beloningen passen daarbij?
  3. Wat is ook al weer een bedrijfskolom?
  4. Wat is ook al weer het verschil tussen kapitaal intensief en arbeidsintensief?
  5. Wat is ook al weer het verschil tussen mechanisatie en automatisering?
  6. Wat zijn ook al weer technologische ontwikkelingen?

Slide 3 - Tekstslide

Herhalen vorige les

  1. Wat is ook al weer de afzet?
  2. Hoe bereken je ook al weer de omzet?
  3. Hoe bereken je ook al weer de inkoopwaarde?
  4. Hoe bereken je ook al weer de brutowinst?

Slide 4 - Tekstslide

Doelen van deze les

  1. Aan het einde van de les weet je hoe je de nettowinst moet berekenen.
  2. Aan het einde van de les weet je hoe je de verkoopprijs moet berekenen.

Slide 5 - Tekstslide

Bedrijfskosten

Slide 6 - Tekstslide

Nettowinst of nettoverlies
Omzet     (verkoopprijs x afzet)     € 10
Inkoopwaarde                                   €  3   -
Brutowinst                                           € 7
Bedrijfskosten                                    € 8   - 
Nettowinst of nettoverlies              - € 1

Slide 7 - Tekstslide

Nettowinst of nettoverlies
Omzet     (verkoopprijs x afzet)     € 10
Inkoopwaarde                    -              €  3
Brutowinst                                           € 7
Bedrijfskosten                     -               € 2
Nettowinst of nettoverlies                € 5

Slide 8 - Tekstslide

Welke van de onderstaande beweringen is juist?
A
Brutowinst + bedrijfskosten = nettowinst
B
Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst
C
Omzet - brutowinst = nettowinst
D
Inkoopwaarde - bedrijfskosten = nettowinst

Slide 9 - Quizvraag

Verkoopprijs
Als je iets gaat verkopen voor de inkoopprijs maak je geen winst.

--> dus tellen de winkeliers een bedrag op bij inkoopprijs.
--> dit noemen we brutowinst


Slide 10 - Tekstslide

De inkoopprijs van een laptop is € 250. Voor de brutowinst rekent de winkelier 90% van de inkoopprijs.
Bereken de verkoopprijs van de laptop.

Slide 11 - Open vraag

De inkoopprijs van een laptop is € 250. Voor de brutowinst rekent de winkelier 90% van de inkoopprijs.
Bereken de verkoopprijs van de laptop.
Brutowinst --> 90 : 100 x € 250 = € 225

inkoopprijs + brutowinst = verkoopprijs
€ 250            +     € 225       = € 475

Slide 12 - Tekstslide

De winkelier wil een broek verkopen. De inkoopprijs is € 45,- de brutowinst is 35% wat is de verkoopprijs?

Slide 13 - Open vraag

Afsluiting
  1. Hoe bereken je de nettowinst?
  2. Hoe bereken je de verkoopprijs?
  3. Waarom is de verkoopprijs hoger dan inkoopprijs?

    Maak blz.  136 & 137 als je klaar bent dan mag je de les verlaten. Vergeet niet de samenvatting te maken.

Slide 14 - Tekstslide