oefenen: woordsoorten

Nederlands
Business Services, les 10
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Business Services, les 10

Slide 1 - Tekstslide

* Bijwoord

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet jij al?
Lees de zin. Wat is een zelfstandig naamwoord?

Else heeft mascara en lippenstift gekocht.

Slide 3 - Open vraag

Wat weet jij al?
Lees de zin. Wat is een zelfstandig naamwoord?

Er wordt in Nederland veel kaas gegeten.

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Benoem het zelfstandig naamwoord en het lidwoord.

Henry kocht voor Jennie een cadeautje.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig werkwoord?

Hij at een banaan.

Slide 9 - Open vraag

Benoem het zelfstandig werkwoord

Zij heeft een taart gebakken.

Slide 10 - Open vraag

Benoem het hulpwerkwoord

Hij heeft een schilderij gemaakt.

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Ik heb een hele dure auto gekocht!

Slide 15 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Gisteren kocht Jens nieuwe sportschoenen.

Slide 16 - Open vraag

Bijwoord
geeft altijd meer informatie over 
een ander woord of een andere woordgroep 
(behalve over een zelfstandig naamwoord)
Vb. Jinthe rent hard.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het bijwoord?

Dat is een bijzonder grappig filmpje!
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig

Slide 18 - Quizvraag

Even oefenen!
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • Zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord?
(meer antwoorden goed)
A
Namen van mensen, dieren dingen
B
Woord dat zegt wat je doet
C
Woord waar je de - het of een voor kunt zetten
D
Woord dat zegt oe iets eruit ziet

Slide 20 - Quizvraag

Lidwoorden staan voor een zelfstandig naamwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

In de volle kast staan mappen.
A
in
B
volle
C
mappen
D
kast

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 23 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van een zelfstandig naamwoord?
A
Je kunt er een lidwoord voor zetten.
B
Je kunt er een verkleinwoord van maken.
C
Je kunt het vervoegen.
D
Je kunt het in het meervoud zetten.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
de moeder
B
eten
C
groot
D
het viooltje

Slide 25 - Quizvraag

Een zelfstandig werkwoord kan vaker in een zin voorkomen.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Ik moet nog vaak aan dat ontzettend leuke uitstapje denken.

Wat is het zelfstandig werkwoord in deze zin?
A
uitstapje
B
moet
C
ontzettend
D
denken

Slide 27 - Quizvraag

De meest voorkomende hulpwerkwoorden zijn:
hebben, zijn, worden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

De meest voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben of worden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Na een lange zomervakantie, keerde hij terug naar school.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
keerde
B
lange
C
zomervakantie
D
terug

Slide 30 - Quizvraag

Ik heb de date met Bart afgezegd.
afgezegd is:
A
hoofdwerkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 31 - Quizvraag


Benoem het onderstreepte woord:
Bedankt voor jullie aandacht.
A
een zelfstandig naamwoord
B
een zelfstandig werkwoord
C
een hulpwerkwoord
D
een bijwoord

Slide 32 - Quizvraag

Waar heb je dat gevonden?

gevonden = ...
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 33 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het ...
A
gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
zelfstandig naamwoord

Slide 34 - Quizvraag

Ik heb van het mooie weer genoten

genoten
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 35 - Quizvraag

Ik heb de date met Bart afgezegd.

afgezegd is:
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 36 - Quizvraag

IJskoude is een bijvoeglijk naamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quizvraag


Benoem het onderstreepte woord:
Hoe was het op school?
A
een zelfstandig naamwoord
B
een lidwoord
C
een zelfstandig werkwoord
D
een bijwoord

Slide 38 - Quizvraag



Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
begaan
B
beleefd
C
beroemd
D
bezorgd

Slide 39 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Deze beestjes aten groene blaadjes van de bomen.
A
groene
B
beestjes
C
bomen
D
deze

Slide 40 - Quizvraag

Er zijn zelfstandige naamwoorden die twee meervoudsvormen hebben?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quizvraag

Ik zou zelf veel meer voor kinderen
in nood willen kunnen doen.


A
Deze zin heeft 1 hulpwerkwoord.
B
Deze zin heeft 2 hulpwerkwoorden.
C
Deze zin heeft 3 hulpwerkwoorden.
D
Deze zin heeft 4 hulpwerkwoorden.

Slide 42 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Het apparaat is erg handig.
A
Het
B
apparaat
C
erg
D
handig

Slide 43 - Quizvraag

Hoeveel zelfstandige naamwoorden zitten in deze zin?

Een zelfstandig naamwoord verwijst naar
een mens, dier, plant, begrip of naam.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 44 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een woord dat vertelt wat je moet doen
B
Een woord dat iets meer vertelt over het werkwoord
C
Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord
D
de, het, een

Slide 45 - Quizvraag

Hoe noem je het belangrijkste
werkwoord in de zin ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 46 - Quizvraag

Ik heb de date met Bart afgezegd.
afgezegd is:
A
hoofdwerkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 47 - Quizvraag

Fake News I
Fake news
Les 1

Slide 48 - Tekstslide