1 Beeldspraak en stijlfiguren

Poëzie V6

Beeldspraak en stijlfiguren
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Poëzie V6

Beeldspraak en stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide


De idioot in het bad - M. Vasalis
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen, 
Haast dravend en vaak hakend in de mat,
Lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
Gaat elke week de idioot naar 't bad.

De damp die van het warme water slaat 
Maakt hem geruster : witte stoom… 
En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat, 
Bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.

De zuster laat hem in het water glijden, 
Hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst, 
Hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst 
En om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden.

Slide 2 - Tekstslide

Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden, 
Zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen, 
Zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden 
Komen als berkenstammen door het groen opdoemen.

Hij is in dit groen water nog als ongeboren, 
Hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen, 
Hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren 
En hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.



Slide 3 - Tekstslide

En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt, 
En stevig met een handdoek drooggewreven 
En in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord 
Stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.

En elke week wordt hij opnieuw geboren 
En wreed gescheiden van het veilig water-leven, 
En elke week is hem het lot beschoren 
Opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.

Slide 4 - Tekstslide


De idioot in het bad - M. Vasalis
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen, 
Haast dravend en vaak hakend in de mat,
Lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
Gaat elke week de idioot naar 't bad.                                                                                                        

De damp die van het warme water slaat 
Maakt hem geruster : witte stoom… 
En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat, 
Bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.

De zuster laat hem in het water glijden, 
Hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst, 
Hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst 
En om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden.

1. Welk metafoor herken je in de eerste strofe?
2. Over welke droom wordt gesproken?

Slide 5 - Tekstslide

Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden, 
Zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen, 
Zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden 
Komen als berkenstammen door het groen opdoemen.

Hij is in dit groen water nog als ongeboren, 
Hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen, 
Hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren 
En hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.



3. Welk beeld wordt er gebruikt voor 'zijn dunne voeten' en voor 'lange, bleke benen'?
4. Waarom zou je de zin 'hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen' als een eufemisme kunnen lezen?
5. Waar verwijst 'groen water' ook naar?

Slide 6 - Tekstslide

En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt, 
En stevig met een handdoek drooggewreven 
En in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord 
Stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.

En elke week wordt hij opnieuw geboren 
En wreed gescheiden van het veilig water-leven, 
En elke week is hem het lot beschoren 
Opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.
6. Waarom wordt 'hij elke week opnieuw geboren'?
7. En waarom 'is hem het lot beschoren opnieuw een bange idioot te zijn gebleven'?

Slide 7 - Tekstslide


Vroeger - Hans Lodeizen
Het leven opent haar hand
voor mijn ogen in de nacht: ik lach
zoals parels zijn wij gevonden en
als een parelsnoer vallen wij uiteen

ik schrijf een brief naar hem in
verre landen, een oud liedje,
gaat er door mijn hoofd, een lik
van de postzegel echter en wij zijn vast

wat statige woorden als een douche
wat zeep om schoon te worden
en ik droom van oude gedichten
en ik droom van een oud boek

Slide 8 - Tekstslide

Hyperbool
Eufemisme
Antithese
Contaminatie
Paradox
Inversie
1. Ik erger me door aan hem
2. Dat is niet best
3. "De kunst is lang en kort is ons leven"
4. Je verwart twee dingen door elkaar
5. Pas in de volte van de stad voel je de leegte
6. vanavond toon jij me je ware gezicht

Slide 9 - Sleepvraag

DE SCHALMEI JAN JACOB SLAUERHOFF
[1898-1936]

Zeven zonen had moeder:
Allen heetten Peter,
Behalve Wanjka die Iwan heette.

Allen konden werken:
Eén was geitenhoeder,
Eén vlocht sandalen,
Eén zelfs bouwde kerken;
Maar Iwan die Wanjka heette
Wilde niet werken.



Op een steen in de zon gezeten
Bespeelde hij zijn schalmei.
‘O, mijn lieve,
Mijn lustige,
Laat mij spelen
In de schaduw van mijn
Korte rustige vallei.
Laat andren werken,
Sandalen maken of kerken.
Wanjka heeft genoeg aan zijn schalmei.’

Slide 10 - Tekstslide