bijwoordelijke bepaling

opdracht 46: 4. Ik zou ziek worden van verdriet.
  1. de persoonsvorm= zou
  2. onderwerp= ik 
  3.  het gezegde= zou worden (worden is belangrijkste ww, is een kww dus ng)
  4. ng: ik word 'iets' namelijk 'ziek'. ng = zou ziek worden...
  5. vv: ziek worden van iets. van is hier vast voorzetsel en figuurlijk: vv= van verdriet. 



1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

opdracht 46: 4. Ik zou ziek worden van verdriet.
  1. de persoonsvorm= zou
  2. onderwerp= ik 
  3.  het gezegde= zou worden (worden is belangrijkste ww, is een kww dus ng)
  4. ng: ik word 'iets' namelijk 'ziek'. ng = zou ziek worden...
  5. vv: ziek worden van iets. van is hier vast voorzetsel en figuurlijk: vv= van verdriet. 



Slide 1 - Tekstslide

De bijwoordelijke bepaling (bwb)



Lesdoel: je kunt een bijwoordelijke bepaling herkennen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Verschil bijwoord (bw) en bijwoordelijke bepaling (bwb)


Bijwoord (bw) = een woordsoort (elk woord in de zin krijgt een aparte naam)

Bijwoordelijke bepaling (bwb) = een zinsdeel (elk zinsdeel krijgt een aparte naam, heeft een eigen functie in de zin.)

(Een bijwoordelijke bepaling bevat vaak een bijwoord)

Slide 3 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
'Over een week gaat hij flink trainen in de sportschool.'

           bwb              p/wg   o     bwb     wg                    bwb
Over een week/ gaat/ hij/ flink/ trainen/ in  de sportschool.
         |                                              |                                            |
wanneer?                                  hoe?                                waar?

Slide 4 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
- De bijwoordelijke bepaling geeft informatie over wat er in het
   gezegde wordt uitgedrukt.
- De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:
   Waar? Wanneer? Hoe? Hoeveel? Hoe vaak? Waarheen?
   Waarom? Waarmee?
- De bijwoordelijke bepaling is ook wel de "prullenbak". Alles wat
   je overhoudt, is meestal de bijwoordelijke bepaling.

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg 2
Als we iets willen zeggen, is de belangrijkste rol weggelegd voor het werkwoord. Het werkwoord dat we gebruiken bepaalt welke zinsdelen noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld: kopen
'Iemand koopt iets': je hebt een persoon (onderwerp) nodig en iets dat gekocht wordt (het lijdend voorwerp) om het werkwoord kopen uit te beelden. 
De bwb vormen het 'decor': je geeft aan waar je het gekocht hebt (in een winkel), wanneer (eergisteren), waarvoor (voor een verjaardag)... Bijwoordelijke bepalingen zijn niet noodzakelijk voor een goede zin.   

Slide 6 - Tekstslide

Vanwege mijn verjaardag geef ik morgen in de tuin een feest. 
/                                                   /         /    /               /                    /
       bwb                                                       bwb          bwb
    reden                                                       tijd            plaats




Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk!

Maak zin 1 van opdracht 48 (p.45)

Vind je de bwb?
timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

opdracht 48.  Tegenwoordig gaat elk kind van 5 jaar naar de nieuwe basisschool.
gaat = persoonsvorm
elk kind van 5 jaar = onderwerp (zinsdeelproef: je kunt dit zinsdeel niet splitsen)
tegenwoordig =  bwb 
naar de nieuwe basisschool =  bwb (de betekenis van het voorzetsel is hier letterlijk.) 

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag:
lees de theorie door op blz. 45.
maak opdracht 48 op blz. 45 en 46.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Pauze
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide