Als we iets willen zeggen, is de belangrijkste rol weggelegd voor het werkwoord. Het werkwoord dat we gebruiken bepaalt welke zinsdelen noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld:
kopen'Iemand koopt iets': je hebt een persoon (onderwerp) nodig en iets dat gekocht wordt (het lijdend voorwerp) om het werkwoord kopen uit te beelden.
De bwb vormen het 'decor': je geeft aan waar je het gekocht hebt (in een winkel), wanneer (eergisteren), waarvoor (voor een verjaardag)... Bijwoordelijke bepalingen zijn niet noodzakelijk voor een goede zin.