Je kiest zelf een boek van je lijst waar je het mondeling mee zou willen beginnen.
Vertel in ongeveer een minuut waar het boek over gaat.
De docent stelt daarna vragen.
(Wat voor soort vragen? Daar komen we straks op terug)
Slide 2 - Tekstslide
Vervolg
Vervolgens kiest de examinator een aantal boeken uit van je lijst. En daarna stelt zij daar vragen over.
Zorg dat er geen stiltes vallen, vertel veel en wacht niet alleen de vragen af.
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeeldvragen
• Vertel de inhoud van het boek in een minuut.
• Vertel iets over de schrijver en over de eventuele achtergrond van het boek (bijv. bij een historische roman).
• Vond je de hoofdpersoon sympathiek en waarom (niet)
• Welke belangrijke bijfiguren zijn er en welke rol spelen ze in het verhaal?
VMBO 4
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeldvragen
• Wat vond je van het einde? Open of gesloten?
• Hoe wordt het verhaal verteld (chronologisch of met flashbacks) Wat is het verschil?
• Wie vertelt het verhaal?
• Wat betekent de titel?
VMBO 4
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeeldvragen
• Wat vond je de belangrijkste gebeurtenis in het verhaal?
• Waarom heb je dit boek gekozen?
• Zou, wat er in het verhaal gebeurt, je zelf ook kunnen overkomen? Waarom wel/niet?
• Is het fictie of non-fictie?
VMBO 4
Slide 6 - Tekstslide
Fictie
Een verhaal dat niet op de werkelijkheid is gebaseerd.
Het is verzonnen.
Het wordt geschreven vanuit de fantasie van de schrijver.
Slide 7 - Tekstslide
Chronologie
Chronologie - tijd
Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld?
Is er sprake van flashbacks (terug in de tijd)?
Of flashforwards (verwijst naar iets wat nog gebeuren moet, toekomst)
VMBO 4
Slide 8 - Tekstslide
Chronologie
Op welke manier kan tijd in een verhaal zichtbaar gemaakt worden?
Noemen van jaartal.
Historische gebeurtenissen.
Historische figuren.
Beschrijven van ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken of voorwerpen.
VMBO 4
Slide 9 - Tekstslide
Terugverwijzing en flashback
Een terugverwijzing in een boek wijst met een kort zinnetje terug naar iets wat in het verleden gebeurd is. Bijvoorbeeld:
'Hij dacht terug aan die ochtend waarin hij haar nog in zijn armen had gehouden.' De verhaallijn wordt dus niet onderbroken.
Let op: bij een flashback onderbreek je de verhaallijn en ga je ook echt uit het verhaal. Bij een terugverwijzing/terugblik ga je niet uit het verhaal.
Slide 10 - Tekstslide
Perspectief
Wie vertelt het verhaal?
Ik-perspectief: geschreven vanuit een ik-persoon.
Hij-perspectief: geschreven vanuit een hij/zij-persoon.
Alwetende verteller: degene die het verhaal vertelt weet al wat er gaat gebeuren.
Slide 11 - Tekstslide
Realistisch
Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid.
Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat.
Slide 12 - Tekstslide
Niet-realistisch
Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn.
Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns.
Slide 13 - Tekstslide
Genre
Elk genre heeft zijn eigen onderwerpen en kenmerken.
Bijvoorbeeld: historisch verhaal, avonturen roman, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal etc.
Slide 14 - Tekstslide
Beoordelingswoorden
Wat het verhaal met je doet: denk erom dat je het goed motiveert.
Spannend - saai
Duidelijk - verwarrend
Humoristisch - zonder humor
Veel actie - gebeurt weinig in
Verdrietig - vrolijk
VMBO 4
Slide 15 - Tekstslide
Beoordelingswoorden
Realistisch of niet-realistisch?
Geloofwaardig - ongeloofwaardig
Herkenbaar - niet herkenbaar
Levensecht - bedacht
Kan echt gebeuren - kan niet echt gebeuren
VMBO 4
Slide 16 - Tekstslide
Personages
Hoofdpersoon
Belangrijkste personage in een verhaal. Maakt een ontwikkeling door.
Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden.
VMBO 4
Slide 17 - Tekstslide
Ruimte
Ruimte heeft te maken met waar het verhaal zich afspeelt.
Niet alleen een bepaalde stad of dorp. Het kan ook een kamer zijn, of een wijk of zelfs een planeet.
Ook weer, geluiden of geuren kunnen een rol spelen.