GYM 1 - donderdag 19-4 (Voorzetselvoorwerp)

Welkom!
Nodig: 
  • Etui

  • Grammaticaboekje
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nodig: 
  • Etui

  • Grammaticaboekje

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Bespreken zinnen p. 37 & 39

  • Aan de slag! 

Slide 2 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
?

Slide 3 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Degene die van de handeling profiteert: aan of voor iemand/iets.


Aan/voor wie/wat + gezegde + onderwerp (+lijdend voorwerp)?

Slide 4 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
?

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp: 
zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel
Ik | denk | vaak | aan die vakantie.
_O ====                 ________________V

  • Het zinsdeel 'aan die vakantie' begint met een voorzetsel: aan.
  • 'Aan' hoort hier bij het werkwoord 'denken'. Je denkt namelijk aan iets. 
Je kunt dit niet veranderen in een ander voorzetsel. 'Denken op'
Je hebt dit voorzetsel nodig voor de betekenis van 'denken aan'.

Slide 6 - Tekstslide

Grammaticaboekje p. 37



1. Carlos heeft zijn vriendin een nieuw horloge gegeven.

2. Op zijn verjaardag schonk hij voor Josje een glas cola in.




  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Grammaticaboekje p. 37

3. Vorige zomer aten wij iedere dag patat met mayonaise.




  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 8 - Tekstslide

Grammaticaboekje p. 37

4. Zij heeft de oude schuurdeur een lik verf gegeven.




  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Grammaticaboekje p. 37



5. Vanwege de hagel schuilden wij onder het afdak van de oude 

schuur.




  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Grammaticaboekje p. 39



3. Na verloop van tijd denkt men wel na over het dilemma.




  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Grammaticaboekje p. 39



4. De bankier was verzot op gouden munten van chocola.




  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Grammaticaboekje p. 37



5. Ik heb niet langer gewacht op die wankele stoel.




  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Maak de volgende online oefeningen:
(Bij de laatste oefening bedoelen ze met NG alle werkwoorden + het naamwoordelijk deel:
Bijv.: Hij blijkt een knappe jongen te zijn. NG = blijkt een knappe jongen te zijn.)

  • Maken: zin 6 t/m 17 van p. 39.

  • TIP: Gebruik je stappenplan van p. 48.







    Je hebt hier tijdens het volgende uur NE ook de tijd voor!

    Slide 14 - Tekstslide

    Huiswerk & TaalVout
    • Maken: zin 6 t/m 17 van p. 39.

    • TIP: Gebruik je stappenplan van p. 48.

    Slide 15 - Tekstslide