2B - maandag 9-1 (grammatica) meewerkend voorwerp/kww+nwgez

Welkom!
 Telefoons in de tas, iPad dicht op tafel.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
 Telefoons in de tas, iPad dicht op tafel.

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
  1. Planning aankomende periode
  2. Start grammatica/spelling
  3. Huiswerk & Taalvout

Slide 2 - Tekstslide

Planning aankomende periode
  • Donderdag: inlevermoment 2 boekopdracht

  • Vanaf woensdag 25 januari: toetsweek
Toets Grammatica en Spelling

-> komende lessen: uitleg grammatica
-> zelfstandig oefenen: spelling (PLOT: spellingapp + app werkwoordspellen)

Leerstof: TOOLBOX Plot: 
  • Grammatica 1, Grammatica 2, Grammatica 3 + uitleg voorzetselvoorwerp (LessonUp sheets)
  • Schrijven 2 (alle spellingonderdelen, rest niet)

Slide 3 - Tekstslide

Komende lessen
  • Les 1: Grammatica: zinsontleding: meewerkend voorwerp + koppelwerkwoord + naamwoordelijk gezegde 
  • Les 2: Grammatica: zinsontleding: bijwoordelijke bepaling + voorzetselvoorwerp
  • Les 3: Herhaling zinsontleding
  • Les 4: Vragen stellen over Spelling
  • Les 5: Voorbereiden toets


Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel:
Na deze les:

  • Weet je weer wat een meewerkend voorwerp is.
  • Weet je wat koppelwerkwoorden zijn en wat het naamwoordelijk gezegde is.

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling
Vorige week zondag heeft Pelle veertien vissen gevangen in de grote vijver. 

Persoonsvorm =
Zinsdelen
Onderwerp =
Werkwoordelijk gezegde =
Werkwoordsoorten (hww, zww, kww)
Lijdend voorwerp =

Slide 6 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Degene die van de handeling profiteert: aan of voor iemand/iets.


Aan/voor wie/wat + gezegde + onderwerp (+lijdend voorwerp)?

Slide 7 - Tekstslide

Meewerkend
voorwerp

Slide 8 - Woordweb

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?

Marieke heeft een grote pak koekjes aan Saar gegeven.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Zij heeft de oude verfdeur een lik verf gegeven.

Slide 10 - Open vraag

Herhaling
Tijdens die ruzie heeft zij hem een enorme knal verkocht.

Persoonsvorm =
Zinsdelen
Onderwerp =
Werkwoordelijk gezegde =
Werkwoordsoorten (hww, zww, kww)
Lijdend voorwerp =
Meewerkend voorwerp = 

Slide 11 - Tekstslide

Hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoord: zww/kww + hww

Belangrijkste werkwoord in de zin:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Geeft actie aan

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

OF 2. Koppelwerkwoord (kww)

    - Geeft eigenschap/kenmerk aan


   - ZWoBBeLS

3.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww of kww en zijn alle andere werkwoorden hww.



Slide 13 - Tekstslide

Belangrijk:
Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd een hww!

Slide 14 - Tekstslide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 15 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 16 - Sleepvraag

Koppelwerkwoord || Zelfstandig werkwoord

Slide 17 - Tekstslide

Iets doen vs. iets zijn
Auto's zijn rood, popjes zijn stout, mama is lief 
--> De onderwerpen zijn iets.

 Treintjes doen tjoektsjoek, oma's doen breien, papa doet slapen --> De onderwerpen doen iets.

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord vs. koppelwerkwoord
De treintjes doen tjoektsjoek.
Wat is het belangrijkste werkwoord?

Mama is lief.
Wat is het belangrijkste werkwoord?

Slide 19 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
ZWaBBeLS-HDV

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 20 - Tekstslide

Stappenplan Werkwoordsoorten
  1. Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin? Welke kun je niet weglaten?
  2. De rest van de werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
  3. Is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord?
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. (LET OP: onderwerp is iets! Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp.)
                                                       HWW                                      ZWW         
Het bekijken van de film | begint| op den duur| te vervelen.
                           HWW                                                            KWW                                           
In Antartica | kan | de temperatuur | erg laag | worden.
           HWW                                                      KWW
Er | schijnen | veel kinderen | ziek | te zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Staan of zitten
Zometeen krijg je een aantal zinnen te zien. 

Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 22 - Tekstslide

Merlijn is ooit professioneel rugbyspeler geweest.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 23 - Tekstslide

Mijn fietsband werd netjes door Jim geplakt.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 24 - Tekstslide

Op latere leeftijd is Luc pas echt een verstrooid man geworden.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 25 - Tekstslide

De agent heeft Willem gisteren een bekeuring gegeven.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 26 - Tekstslide

Justin lijkt erg bang voor de docent.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 27 - Tekstslide

Marleine blijkt in Amsterdam te zijn.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 28 - Tekstslide

Naamwoordelijk deel
Heb je een koppelwerkwoord in de zin staan?
Dan moet er ook een naamwoordelijk deel zijn.
  • Vraag die je stelt -> Wat is het onderwerp?
          KWW

Cas | is | een charmante jongeman. 
Ond| PV| naamwoordelijk deel

Slide 29 - Tekstslide

                                                                          HWW                                                                                          KWW  
De wijze woorden van de jongen | bleken | voor het meisje | waardevolle adviezen | te zijn.

PV = bleken
Onderwerp = De wijze woorden van de jongen
Gezegde = bleken te zijn
Lijdend voorwerp =
Naamwoordelijk deel =
Meewerkend voorwerp = 



  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp

Slide 30 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Ga naar PLOT
  • Ga naar Grammatica 3 -> les 1
  • Maak opdracht 5-9 

  • Ga naar Grammatica 3 -> les 3
  • Maak opdracht 1 t/m 5


Klaar? Oefenen in spellingapp of app werkwoordspellen!

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk & TaalVout
PLOT
  • Grammatica 3 -> les 1
Maak opdracht 5-9

  • Grammatica 3 -> les 3
Maak opdracht 1 t/m 5

  • Zelfstandig oefenen Spellingapp + app werkwoordspellen




Slide 32 - Tekstslide