Je kunt de drie verschillende spiertypen in het menselijk lichaam herkennen aan hun uiterlijk, plaats en functie. Je kent de verschillen tussen deze spieren in vermoeibaarheid en aansturing.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Doel
Je kunt de drie verschillende spiertypen in het menselijk lichaam herkennen aan hun uiterlijk, plaats en functie. Je kent de verschillen tussen deze spieren in vermoeibaarheid en aansturing.
Slide 1 - Tekstslide
Bestudeer BINAS 80 E. Welke verschillen zie je tussen de 3 spiertypen? Vorm, grootte, kernen, invulling
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Tekstslide
A
Glad spierweefsel
B
Hart spierweefsel
C
Dwarsgestreept spierweefsel
Slide 4 - Quizvraag
A
Dwarsgestreept spierweefsel
B
glad spierweefsel
C
hartspierweefsel
Slide 5 - Quizvraag
bewust/onbewust - vermoeibaar/onvermoeibaar
Slide 6 - Tekstslide
https:
Slide 7 - Link
Deze spieren raken snel vermoeid
A
Glad spierweefsel
B
Dwarsgestreept spierweefsel
Slide 8 - Quizvraag
Noteer van de drie spiertypen op of ze bewust aangestuurd kunnen worden, of ze vermoeibaar zijn en wat de verschillen zijn tussen snelle en langzame vezels. Maak een foto van je schrift
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Examentraining
thema 10 opdr 24
Slide 12 - Tekstslide
24-vraag 22 Betreft dat exciterende (stimulerende) en/of inhiberende (remmende) neurotransmitters?
Slide 13 - Open vraag
23 - Leg uit waardoor neuron b en neuron c in afbeelding 1 geen impulsen doorgeven als neuron 1 óf neuron 2 wordt geprikkeld. - En leg uit waardoor dat wél gebeurt als neuron 1 en neuron 2 tegelijkertijd worden geprikkeld.
Slide 14 - Open vraag
Bij divergentie is het mogelijk dat een neuron zichzelf kan stimuleren of remmen via slechts één ander neuron.
4 Op welk neuron of welke neuronen uit afbeelding 2 is deze beschrijving van toepassing?
Slide 15 - Open vraag
opdr 28
thema 10
Slide 16 - Tekstslide
7 Geef aan waar in de afbeelding 3 zich de drie genummerde cellichamen van afbeelding 2 bevinden. Zet daartoe de nummers 1, 2 en 3 onder elkaar en schrijf achter elk nummer de naam van het deel waarin zich het desbetreffende cellichaam bevindt.
Slide 17 - Open vraag
23 In welke van de drie fasen staan, volgens de gegevens in de afbeelding, kaliumkanaaltjes open?
Slide 18 - Open vraag
25 Welke van de ionen, K+, Na+ en negatief geladen eiwitmoleculen, worden hiervoor actief door het celmembraan getransporteerd?
Slide 19 - Open vraag
34 -In welk of in welke van de genummerde delen zijn vooral centra van het animale zenuwstelsel aan te treffen? -In welk of in welke van de genummerde delen zijn vooral centra van het autonome zenuwstelsel aan te treffen?