H5 Sociale cognitie

1 / 69
volgende
Slide 1: Tekstslide
Sociologie en psychologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 69 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Sociale Cognitie p84
Tijdens coronatijd
Interview met R. Kelly

  • Wie is de vrouw?
  • schattig filmpje, maar wrange nasmaak
  • Aziatische vrouw is zijn echtgenote ~ werd door veel mensen als kindermeisje beschouwd ~ stereotypering

Slide 2 - Tekstslide

 Sociale Cognitie p85
Reflectie : Profielfoto's op sociale media - bespreek per 2
  • Welke indruk proberen mensen op te wekken met de keuze van hun foto? 
  • Welke kenmerken zorgen ervoor dat ze een bepaalde indruk wekken? 
  • Denk je dat die indruk altijd klopt?
oef 1 p85  Denk na over de uitspraken + geef een vb 


 

Slide 3 - Tekstslide

 Sociale Cognitie p85
  1. Iedereen heeft vooroordelen.
  2. Ik merk dat anderen mij beoordelen op mijn uiterlijk.
  3. Aan iemands stijl (kleren, kapsel …) kan ik zien wat voor persoon het is.
  4. Ik ben mij bewust van de vooroordelen die ik zelf heb.
  5. Eenmaal een mening over iemand gevormd, is het moeilijk die te veranderen.
  6. Ik heb al gemerkt dat de eerste indruk over een persoon niet altijd klopt.

Slide 4 - Tekstslide

 Sociale Cognitie p85
1. Observeren en interpreteren

Sociale cognitie = Waarnemen en interpreteren van (eigen) gedrag


Slide 5 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p85
Waarnemingsproces: 3 fases

  1. Prikkel of stimulus via zintuig opgevangen - Neus: geur, oren: geluid…

  2.  Zintuigen sturen info over prikkel via zenuwbanen naar thalamus

  3. Thalamus stuurt info door naar cortex => Prikkel wordt verwerkt


Slide 6 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86
zicht : occipitale kwab

reuk en gehoor : temporale

smaak en tast : pariëtale

Slide 7 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86
oef 2 p86 Benoem de onderdelen op de foto

  1. Prikkel/stimulus (muffin)
  2. Zintuig: smaak - tong
  3. Zenuwbaan
  4. Thalamus
  5. Cortex


Slide 8 - Tekstslide

  1. Observeren en interpreteren p86
Verschillende waarnemingen : 

Slide 9 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86
Bekijk de foto.

Noteer per persoon 
wat je observeert.

Schrijf daarnaast je 
interpretatie.


Slide 10 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86

Slide 11 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86
Mechanismen : interpreteren verloopt sneller => tijdbesparing = nuttig ~> Sneller vormen oordeel, bvb gevaar

Maar: observeren <-> interpreteren = feiten 
=> foute inschatting situaties/mensen/gedrag

Gebruik dagelijks leven, onderzoek, professioneel


Slide 12 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p87
Oef 3 p87 Bekijk de foto's + beantwoord de vragen

  1. Welke indruk?
  2. Welke emoties?
  3. Welke
    persoonlijkheidskenm.?

Slide 13 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p87
  • Vergelijk de antwoorden met die van je klasgenoten
  • Op welke kenmerken heb je je gebaseerd voor je eerste indruk?
  • uiterlijke kenmerken, leeftijd, kleren, kapsel, gelaatsuitdrukkingen, houding,...

Slide 14 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
Eerste indruk : uiterlijke kenmerken
  • Fysieke kenmerken
  • Verbale, non-verbale, subverbale taal
  • Gedrag
=> automatisch gekoppeld aan cognitieve schema's
  • info die samenhoort
  • referentiekader


Slide 15 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
Volt : Lorenzo Gatto : violist (10')
We associëren klassieke muziek 
niet met of in metro. 

Zelfde onderzoek door 
Washington Post met Joshua Bell

Slide 16 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
1. Impliciete persoonlijkheidstheorie 
  • verzameling van schema's over kenmerken van mensen
  • geheel van gelegde verbanden tussen uiterlijke en innerlijke eigenschappen
  • wit = kwaliteit => witte doktersjas wordt sneller aangesproken dan groene chirurg

Slide 17 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
oef 4 p88 Welke associaties bij volgende kenmerken?
Zwaarlijvigheid :
  • lui, gezellig, ongezond
Tattoos : 
  • hip, cool, agressief, lagere sociale klasse
Bril :
  • slim, belezen, nerdy, saai,...

Slide 18 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
=> we zijn best goed in het inschatten van anderen
Exp. Laura Neumann => foto's mannen - vrouwen beoordelen ~> persoonlijkheid inschatten

  • foto 1 : spontane houding en mimiek
  • foto 2 : neutrale gezichtsuitdrukking en armen langs lijf

Slide 19 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
Exp. Laura Neumann ~ conclusie
resultaten inschatting worden vergeleken met werkelijke phd

  1. neutrale foto's : vrij goede inschatting extravert
  2. spontane foto's vriendelijkheid, openheid voor ervaringen en zelfwaarde

Slide 20 - Tekstslide

2. Eerste indruk p88
maar soms vergissen we ons grondig na een 1e indruk 

Slide 21 - Tekstslide

2. Eerste indruk p88
Oef 5 p88 Bekijk de reportage (2'45") : Waarop baseren verschillende mensen zich bij Assita Kanko?

  • Sommige denken dat ze een directiesecretaresse of politica is. Anderen vermoeden dat ze een escortgirl is of bij de Panos werkt. Ze baseren zich op de klassevolle uitstraling en de donkere huidskleur.

Slide 22 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
2. Primacy effect (voorrangseffect)
  • Bespreking Siska : Los de vragen op die je van de leerkracht krijgt.

  • Solomon Asch (1907-1996) =>
    informatie die je het eerst krijgt, heeft de grootste invloed op het totaalbeeld dat je van iemand vormt.


Slide 23 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
Solomon Asch

experiment

2 groepen
2 verschillende lijsten
                                     => 1e groep betere indruk

Slide 24 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
Experiment kader p89 : 
2 groepen proefpersonen => opname vrouw - MK-vragen
  1. Ze gaf eerst veel juiste antwoorden, daarna foute
  2. Eerst veel foute antwoorden, daarna juiste

=> pp die eerste situatie observeerden, vonden vrouw intelligenter dan wie de 2e situatie had gezien.

Slide 25 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
Mogelijke verklaringen :

  1. Na vorming 1e beeld -> minder
    aandacht voor verdere (tegenstrijdige info)
  2. Interpretatie nieuwe info op basis van wat al geweten is.
    bvb goed = kalm = rustig / slecht = kalm = harteloos

Slide 26 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
3. Centrale kenmerken (Asch)

= kenmerken die zo opvallend zijn dat ze een grotere rol spelen.                bvb  eerlijk > linkshandig

=> heel krachtige invloed op de beeldvorming


Slide 27 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
  • Kijk terug naar oef 3 p87 Welke uiterlijke kenmerken speelden een rol bij het maken van je beoordeling?

  • Hebben jullie je laten leiden door centrale kenmerken? Welke waren dit?

Slide 28 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
Experiment Harold Kelley 
gastleerkracht => vooraf document met info ~ 2 = lessen
  1. kil, ijverig, kritisch, praktisch, vastberaden
  2. warm, ijverig, kritisch, praktisch, vastberaden
Na de les => mening over leerkracht noteren :
Groep 2 beoordeelde lkr vriendelijker en gezelliger + werkten actiever mee in de les.

Slide 29 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
Verklaring : warmte en competentie ~> 2 centrale kenmerken waarop mensen snel worden ingeschat. => evolutionair nut = overleven
Oef 6 p90 Welke informatie geven deze kenmerken?
  • warmte : persoon is vriend of vijand
  • competentie : pers. kan me al dan niet helpen om een probleem op te lossen

Slide 30 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
HALO-effect = 
  • Positieve eigenschappen =>  andere positieve eigenschappen Bv. mooi = intelligent, emotioneel stabiel, sociaal vaardig
  • Maar: geen verband eigenschappen
    met uiterlijk
  • stralenkrans heiligen

Slide 31 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
oef 7 p90 Fragment ook getest op mensen => conclusie?

  • Wie er beter en verzorgd uitziet, wordt als betrouwbaarder beschouwd en sneller geholpen.


Slide 32 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
Casestudy : Jeremy Meeks => 
  • 30-jarige Amerikaan
  • juni 2014 opgepakt ~> mugshot 
  • veel vrouwen deelde foto + zamelden
    geld in
  • vrouwen geloofden niet dat iemand met zo'n knap uiterlijk misdadiger was => halo-effect

Slide 33 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
HORN-effect =
  • omgekeerde : negatief kenmerk veronderstelt nog meer negatieve eigenschappen.
  • duivelshorens
  • onaantrekkelijkheid kan negatieve
    gevolgen hebben.

Slide 34 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
Oef 8 p90 Geef 2 negatieve gevolgen die onaantrekkelijkheid kan hebben :

  1. minder mooie kinderen krijgen minder aandacht van verzorgers
  2. minder mooie kinderen krijgen meer straf

Slide 35 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
Negativiteitseffect
Negatieve kenmerken => wegen zwaarder door in beeldvorming dan positieve


Verklaring : Positief gedrag = ‘normaler’ (komt vaak voor) / Negatief gedrag = schaarser => Valt harder op en heeft grotere invloed op mening.

Slide 36 - Tekstslide

3. Causale attributies p91
1. Interne en externe attributies
Wat denk je dat er aan bij volgende situaties :
  1. Je ziet dat een klasgenoot tranen in de ogen heeft.
  2. Op de trappen van het station zie je een meisje dat in elkaar gedoken zit.
  3. Je hoort in het klaslokaal naast het jouwe een hels kabaal.

Slide 37 - Tekstslide

3. Causale attributies p91
Fritz Heider => causale attributies = het zoeken 
naar oorzaken van gedrag.

CAUSAAL = oorzakelijk 
ATTRIBUTIE = denkproces : de oorzaak waarvan we denken dat het de juiste is => niet altijd juiste oorzaak.
attributies = toegeschreven oorzaken, niet altijd ware oorzaak

Slide 38 - Tekstslide

3. Causale attributies p91
  • interne attributie = oorzaak in de persoon zelf te zoeken   is => persoonsgebonden  
  = persoonlijke attributie

  • externe attributie = gedrag wordt veroorzaakt door   omgeving of door toeval => situatiegebonden 
  = situationele attributie 

Slide 39 - Tekstslide

3. Causale attributies p91
oef 9 p91 Vul de kader in : zoek een vb bij de situaties 




=> attributies over iemands gedrag bepalen mee over hoe iemand een ander beoordeelt.

Slide 40 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
oef 10 p92 Vul de kader in 


Slide 41 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
2. Attributiefouten               1. Fundamentele attributiefout
oef 11 p92 Welke attributie zou een leerkracht maken als hij een leerling ziet geeuwen in de klas?
  • geen interesse 
  • slecht geslapen
  • saaie leerkracht
  • te weinig zuurstof in de klas

Slide 42 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
1. Fundamentele attributiefout
Rol persoonlijke eigenschappen overschatten => invloed situatie over het hoofd te zien

=> interne attributies komen vaker voor dan externe

Slide 43 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
1. Fundamentele attributiefout
oef 12 p92 Welke oorzaak geef je als verklaring? 
Yuko : 
  • is een babbelkous
Lenny :
  •  is een eenzaat


Slide 44 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
1. Fundamentele attributiefout
Yuko is een babbelkous
Lenny is een eenzaat
Als je bij de voorbeelden hebt verwezen naar een persoonlijkheidskenmerk en niet naar de situatie => 
= fundamentele attributiefout

Slide 45 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
1. Fundamentele attributiefout
Experiment Lee Ross

3 groepen : quizmasters (1) - publiek (2) - deelnemers (3)
groep 1 : kennisvragen opstellen -> quiz
groep 3 proberen antwoorden en groep 2 keek toe
na quiz -> algemene kennis groep 1 en 3 in te schatten




Slide 46 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
bestudeer de grafiek :

Slide 47 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
Wat stel je vast bij antwoorden publiek en deelnemers?

  • Het publiek en de deelnemers schatten de algemene kennis van de quizmasters een stuk hoger in dan die van de deelnemers

Slide 48 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
Hoe kan de fundamentele attributiefout dit verklaren?

  • Het publiek houdt geen rekening met de voordelige situatie van de quizmasters (vragen zelf opgesteld) en zoekt de oorzaak in de persoon.

Slide 49 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
Hoe komt het dat de fundamentele attributiefout vaak gemaakt wordt?
=> tweestappenmodel :
1. mensen maken automatisch eerst interne attributie (snel en makkelijk)
-> vaak wel cognitieve vertekeningen (biases) = inbewuste denkfouten die leiden tot foute oordelen of beslissingen

Slide 50 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
2. In de tweede fase wordt de situatie grondiger bestudeert en ontstaat er een andere mening.
= inspanning nodig 

niet tot 2e stap als te weinig info, vermoeidheid, ongemotiveerd, ... => blijven hangen in interne attributie

Slide 51 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
oef 14 p94 Pas het tweestappenmodel toe :


  • 1e stap = interne attributie : je denkt dat je vriendin nonchalant is
  • 2e stap = situatie beoordelen : je denkt dat de bus mss vertraging had door het drukke verkeer

Slide 52 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
oef 15 p95 Bekijk foto :
  • kans bestaat dat de
    chauffeur de agent
    beschouwt als een streng
    (vervelende) man (IA)
  • terwijl de agent z'n job
    gewoon doet (EA)

Slide 53 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Self-serving bias
Mensen beoordelen hun eigen gedrag => verklaring zoeken die goed uitkomt voor hun zelfbeeld : 
  • succes toeschrijven aan interne factoren
  • mislukking aan externe factoren
= zelfdienende tendens = self-serving bias (bias = vertekening/vervorming (vd werkelijkheid))

Slide 54 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Self-serving bias
vb : schools presteren =>

 Wanneer je een goed cijfer hebt, hoe verklaar je dat?
  • goede cijfers = goede studiehouding
Hoe verklaar je het feit dat je minder goede cijfers hebt?
  • slechte cijfers = uitleg leerkracht / te weinig tijd


Slide 55 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Self-serving bias
oef 16 p94 Self-serving bias bij supporters :
  • Fan van Club Brugge schrijft winst ploeg toe aan talent van de spelers of de goede teamspirit. Als de ploeg verliest, wijt hij dat aan de scheidsrechter die niet neutraal was.

Slide 56 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Actor - observatoreffect
neiging gedrag anderen verklaren adhv persoonlijkheidskenmerken = IA & eigen gedrag verklaren adhv omstandigheden = EA

=> vooral bij negatief gedrag

Slide 57 - Tekstslide

3. Causale attributies p95
2. Actor - observatoreffect
oef 17 p95 Welke attributies?
Iemand valt om in de bus :
  • interne => onhandig en staat niet stevig op de benen
Ik val om in de bus : 
  • externe => chauffeur rijdt te woest of de bus is te vol.

Slide 58 - Tekstslide

3. Causale attributies p95
2. Actor - observatoreffect
verklaringen :
  1. onszelf omstandigheden zijn gekend
  2. bescherming zelfbeeld
  3. perspectief waaruit we gedrag observeren

Slide 59 - Tekstslide

3. Causale attributies p95
2. Actor - observatoreffect
kader : crosscultureel onderzoek => meer denkfouten in Westerse culturen

Amerikanen : veel IA (stelen want dief)
Aziaten : meer EA (stelen want werkloos) => minder fundamentele attributiefout

Slide 60 - Tekstslide

3. Causale attributies p95
2. Actor - observatoreffect
onderzoek : gedrag vis beoordelen =>
Amerikanen : vis = leider = interne attributie
Aziaten : vis wordt verjaagd door de groep = externe attributie
=> in collectivistische culturen : self-effacing bias : succes door situatie en mislukking aan zichzelf 

Slide 61 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p95
1. Ingroup en outgroup

Slide 62 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p95
2. Stereotypen

Slide 63 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p98
3. Vooroordelen

Slide 64 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p102
1. Subcategorisering

Slide 65 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p102
2. Confirmation bias

Slide 66 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p103
3. Self-fulfilling prophecy

Slide 67 - Tekstslide

Slide 68 - Tekstslide

Slide 69 - Tekstslide