Literatuur: Les 4. Rederijkersliteratuur & Lachen is gezond

Literatuur
Les 4
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Literatuur
Les 4

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling vorige lessen

Slide 2 - Tekstslide

Een juweel was een:
A
prijs die rederijkers konden verdienen met literaire wedstrijden
B
prijs die toneelspelers/-verenigingen konden verdienen met onderlinge wedstrijden
C
wedstrijd tussen rederijkerijen uit dezelfde stad
D
wedstrijd tussen toneelspelers/-verenigingen uit verschillende steden

Slide 3 - Quizvraag

Welke van de onderstaande talen is geen Germaanse taal?
A
Nederlands
B
Engels
C
Frans
D
Duits

Slide 4 - Quizvraag

Gerard Leeu drukte in 1479:
A
Historie van Reynaert die vos
B
Beatrijs
C
Marike van Nimwegen
D
Elckerlijk

Slide 5 - Quizvraag

In welk jaar is de tekst 'hebban olla vogala' geschreven?
A
Omstreeks 600
B
Omstreeks 800
C
Omstreeks 900
D
Omstreeks 1100

Slide 6 - Quizvraag

Uit welke bevolkingslaag kwamen rederijkers?
A
adel
B
burgers
C
boeren
D
geestelijken

Slide 7 - Quizvraag

Waaraan moest je voldoen om toegelaten te worden tot een rederijkerskamer?
A
Een geestelijke zijn
B
Van adel zijn
C
Goede taalbeheersing hebben
D
Rijk zijn

Slide 8 - Quizvraag

Waar werden hoofse romans voornamelijk voor gebruikt?
A
Om correct gedrag te propageren
B
Om jonge ridders gevechtstechnieken aan te leren
C
Om mannen te leren hoe ze met vrouwen om moesten gaan
D
Om vorsten te laten zien hoe ze met hun ridders moesten omgaan

Slide 9 - Quizvraag

Welke element komt niet voor in een Arthurroman?
A
een hofdag
B
een queeste
C
een gevecht/oorlog
D
hoofse liefde

Slide 10 - Quizvraag

Een landjuweel is een wedstrijd tussen:
A
rederijkers uit verschillende landen
B
rederijkers uit verschillende steden
C
rederijkerijen uit verschillende landen
D
rederijkerijen uit verschillende steden

Slide 11 - Quizvraag

'Hebban olla vogala' is:
A
een stukje vertaling van een boek in het Latijn
B
een stukje vertaling van een boek in het Oud Engels
C
een stukje uit een liefdesversje in het Latijn
D
een stukje uit een liefdesversje in het Vlaams

Slide 12 - Quizvraag

Wat waren de twee belangrijkste functies van ridderliteratuur?
A
amuseren en goede voorbeeld geven
B
goede voorbeeld geven en waarschuwen
C
verzorgd taalgebruik tonen en amuseren
D
waarschuwen en verzorgd taalgebruik tonen

Slide 13 - Quizvraag

Waaraan moest je voldoen om toegelaten te worden tot een rederijkerskamer?
A
een geestelijke zijn
B
belezen zijn
C
van adel zijn
D
rijk zijn

Slide 14 - Quizvraag

Wat is GEEN onderwerp uit de Karelromans?
A
hoofsheid
B
geweld
C
oorlog
D
gevechten

Slide 15 - Quizvraag

Wat hoort niet thuis in een Arthurroman?
A
hoofse liefde
B
toernooien
C
gevechten tussen burgers en adel
D
tweegevechten

Slide 16 - Quizvraag

Rederijkersliteratuur
  • Eerste kamers opgericht in de 15e eeuw. Toen waren het zeer besloten verenigingen. 
  • Vanaf 1600 besloten veel kamers tot meer openheid. 
  • Landjuwelen: literaire wedstrijden. Thema: godsdienstig, politiek of morele vraag.
  • Vaak felle kritiek op de overheid.
  • Veel aandacht besteed aan vorm en werken moesten zich dus aan veel regels houden: vormvastheid.
  • Diepere gedachte achter vormvastheid: God had orde in de schepping aangebracht. De mens moest in kunst deze goddelijke harmonie weerspiegelen in de inhoud en vorm.

Slide 17 - Tekstslide

Refrein 

  • Op zoek naar harmonie richtten de rederijkers zich vooral op herhaling van versregels en rijmklanken en op de volgorde van versregels en woorden.
  • Voorbeeld: het refrein: een gedicht van meerdere strofen waarbij aan het slot van iedere strofe dezelfde regel (stokregel) herhaald wordt. De stok geeft ook de kern van het gedicht weer.
  • Refreinen konden godsdienstig, amoureus of 'zot' (komisch) zijn.
  • De laatste strofe werd vaak aan de 'Prins' gericht, dit was de voorzitter van de rederijkerskamer.

Slide 18 - Tekstslide

Rondeel


  • Nog een dichtvorm met herhaling: een rondeel. Het gedicht loopt 'rond', de regels vormen een cirkel. 

  • Een rondeel heeft 1) meestal 8 regels waarvan 2) de eerste twee en de laatste twee hetzelfde zijn. 3) De eerste regel wordt daarnaast in de vierde regel ook nog eens herhaald.


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Rijm
  • Rederijkers gebruikten allerlei rijmvormen: eindrijm, kettingrijm (het laatste woord van een regel rijmt op het eerste woord van de volgende regel), dubbelrijm (de laatste twee woorden van een regel rijmen op de laatste twee van de volgende regel).
  • Extreemste rijmvorm: aldicht: alle woorden van een regel rijmen op alle woorden van de volgende regel.
  • Er werd geëxperimenteerd met rijm- en woordvolgorde. Bijvoorbeeld door het schrijven van een retrogade/kreeftdicht: een gedicht dat je probleemloos van achter naar voren kunt lezen.
  • Ook het schrijven van een acrostichon werd gebruikt. Dat is een gedicht waarbij elke versregel of strofe begint met de letter van iemands naam. Denk aan Het Wilhelmus!
  • Opvallend: geen gebruik van metrum in de eerste helft van de zestiende eeuw.

Slide 22 - Tekstslide

Lachen is gezond
  • Lachen en seks werden in de 17e eeuw gezien als gezond: ze brachten het lichaam in evenwicht. Verdreven depressies en leerden de tegenslagen te relativeren.

  • Tegen het einde van de zeventiende eeuw ontstond de eerste pornografie van Nederlandse bodem, daarin gingen humor en seks samen met maatschappijkritiek. Rond 1680 werden de pornografische romans gedrukt in Amsterdam. Deze maakten de schijnheiligheid van de samenleving belachelijk. Dat bleek een succesformule!

  • Beroemde grappenmaker uit deze tijd: Aernout van Overbeke (1632-1674). Legde complete verzameling aan, nu in Koninklijke Bibliotheek van Den Haag. Bijna 2500 moppen en grappen.

  • In de Zuidelijke Nederlanden hield de Spaanse overheid en de kerk de openbare moraal in de gaten en oefende strenge censuur uit. In Noordelijke Nederlanden was er een veel grotere persvrijheid.

Slide 23 - Tekstslide

(Extra)
Hugo de Groot
In de strijd tussen remonstranten en contraremonstranten hoorde Hugo De Groot tot het meer vrijzinnige kamp van de remonstranten. Toen prins Maurits zijn remonstrantse raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt in 1619 liet ombrengen wegens landverraad, leidde dat tot een grote crisis in de Republiek. De Groot werd als aanhanger van Oldenbarnevelt veroordeeld tot levenslang en werd met zijn gezin opgesloten op slot Loevestein. Hij kon daar dankzij de regelmatige aanlevering van boeken weliswaar doorwerken aan zijn publicaties, maar hij was er doodongelukkig. Zijn vrouw Maria van Reigersberch bedacht de beroemde list met de boekenkist: De Groot verborg zich in de kist, en ontkwam. Het nieuws van zijn ontsnapping gonsde door de Republiek.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Hoe noemen we rijm waarbij het laatste woord van een regel rijmt op het laatste woord van de volgende regel?
A
eindrijm
B
beginrijm
C
dubbelrijm
D
kettingrijm

Slide 27 - Quizvraag

Wat is geen onderwerp van (land)juwelen?
A
kerk
B
overheid
C
moraal
D
bourgeoisie

Slide 28 - Quizvraag


Hoe noem je een gedicht waarvan de eerste letters van de versregels een naam vormen?
A
rondeel
B
sonnet
C
acrostichon
D
retrogade

Slide 29 - Quizvraag


Wie bedoelden rederijkers met de 'Prins'?
A
de penningmeester
B
de voorzitter
C
de secretaris
D
de vice-voorzitter

Slide 30 - Quizvraag

Hoe noemen we rijm waarbij het laatste twee woorden van een regel rijmt op de laatste twee woorden van de volgende regel?
A
eindrijm
B
beginrijm
C
dubbelrijm
D
kettingrijm

Slide 31 - Quizvraag

Hoe noemen we een gedicht dat je probleemloos van voren naar achteren en van achteren naar voren kunt lezen?
A
aldicht
B
rondeel
C
sonnet
D
retrogade

Slide 32 - Quizvraag

Hoe noemen we rijm waarbij alle woorden van een regel rijmen op alle woorden van de volgende regel?
A
aldicht
B
beginrijm
C
dubbelrijm
D
kettingrijm

Slide 33 - Quizvraag

Hoe noemen we rijm waarbij het laatste woord van een regel rijmt op het eerste woord van de volgende regel?
A
eindrijm
B
beginrijm
C
dubbelrijm
D
kettingrijm

Slide 34 - Quizvraag