Sterke werkwoorden met een E/A in de stam.

Klas 3
Sterke werkwoorden met een E of A in de stam.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Klas 3
Sterke werkwoorden met een E of A in de stam.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe herken je een sterk
werkwoord in het NL ?

Slide 2 - Woordweb

Sterke ww in het Duits.
Veel werkwoorden die in het Nederlands sterk zijn, zijn dit in het Duits ook. Dit is te herkennen aan de klinkerwisseling in de verleden tijd (v.t)
Maar... in het Duits gebeurt er in de tegenwoordige tijd ook iets. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat gebeurt er met het werkwoord in de tegenwoordige tijd?
A
Bij ich, ihr & wir treed een klinkerwisseling op
B
Alle werkwoorden krijgen een andere uitgang dan esttenten
C
Bij du, er, sie & es treed een klinkerwisseling op
D
De uitgangen van (fe) esttenten vervalt

Slide 4 - Quizvraag

Sterke ww in het Duits.
De klinkers E of A veranderen in het volgende, er zijn 3 opties:
1 a verandert in ä
2 korte e verandert in i
3 lange e verandert in ie

Slide 5 - Tekstslide

Waar komt deze verandering?
Alleen bij de personen: du, er, sie en es
--> Verder gebruik je de uitgangen van de (fe)esttenten - regel

Slide 6 - Tekstslide

Verbind de klank met de juiste klinker.
Lange eee klank
klank e
korte è klank
klinker: 
ä
Klinker: 
i
Klinker: ie

Slide 7 - Sleepvraag

Uitzonderingen

Slide 8 - Tekstslide

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden veranderd de klinker?

Slide 9 - Open vraag

Bij welke werkwoorden veranderd de klinker niet? Noem er 3.

Slide 10 - Open vraag

Das Verb: geben (lange e-klank) krijgt een klinkerwisseling e - i. Richtig oder falsch?

Slide 11 - Open vraag

Toepassen d.m.v meerkeuze
Nu ga je meerkeuze vragen beantwoorden. 
Kies de juiste vervoeging voor het gat in de zin. 

Slide 12 - Tekstslide

Ich __________ (fahren) nach Deutschland.
A
fähre
B
fahre
C
fährest
D
fahrest

Slide 13 - Quizvraag

Er _________ (sehen) gerne fern.
A
sieht
B
siehst
C
siht
D
sehst

Slide 14 - Quizvraag

___________ (sprechen) du auch Deutsch?
A
Sprechst
B
Spriechst
C
Sprichst
D
Spriecht

Slide 15 - Quizvraag

Meine Mama _______ (stehen) hinter dem Baum.
A
stiht
B
stieht
C
steht
D
stehst

Slide 16 - Quizvraag

Sie (ev.) _________ (treten) gegen den Ball.
A
trett
B
trittet
C
trittst
D
tritt

Slide 17 - Quizvraag

Trabitour online
Mache Training K.6 - Aufgabe 3
timer
8:00

Slide 18 - Tekstslide

Trabitour online
Leer de woordjes B, D/F en G + schreibecke E van K.6 
D --> N + N --> D
timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide