4.5 lymfe

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Leg uit waarom bloed niet te snel, maar ook niet te langzaam mag stollen.

Slide 3 - Open vraag

Wanneer je een wondje hebt, moet dat snel gedicht worden. Welke bloedbestanddelen spelen een rol bij het vormen van een korstje?
A
de bloedplaatjes, rode bloedcellen en witte bloedcellen
B
fibrinogeen, bloedplaatjes en rode bloedcellen
C
witte bloedcellen en bloedplaatjes
D
fibrinogeen, bloedplaatjes en witte bloedcellen

Slide 4 - Quizvraag

Zet de bloedstollende gebeurtenissen in de juiste volgorde, vervolg.
Protrombine
Fibrinogeen
Stollingsfactoren
Trombine
Fibrinedraden
Fibrine

Slide 5 - Sleepvraag

4.5 lymfesysteem

Slide 6 - Tekstslide

Wat kun je vinden over
de functie van de milt?

Slide 7 - Open vraag

Wat kun je vinden over de functie van de zwezerik (thymus)?

Slide 8 - Open vraag

LEERDOEL
4.5
* je kunt de kenmerken en functies 
van weefselvloeistof en lymfe noemen


Slide 9 - Tekstslide

Hoe noemen we zo'n proces als dit? 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

vervoeren zuurstof
rol bij bloedstolling
bestrijding ziekteverwekkers

Slide 12 - Tekstslide

lymfeknopen, zoals keel- en neusamandelen en milt.

                     beenmerg

B-lymfocyten       T-lymfocyten

lymfeknopen         thymus

                                  lymfeknopen

Slide 13 - Tekstslide

Weefselvloeistof
weefselvloeistof is het bloedplasma dat het bloedvat is uitgegaan en in het weefsel terecht is gekomen
bloedplasma
bloedplasma is water met daarin opgelost voedingszouten, en afvalstoffen
Lymfe
lymfe is het weefselvocht dat in het lymfevat terecht is gekomen

Slide 14 - Tekstslide

weefselvloeistof
*vanuit haarvaten

*tussen de cellen
 
*O2 + voedingstoffen            cellen 

* CO2 cellen            weefselvloeistof 


Slide 15 - Tekstslide

bloeddruk > osmotische druk

vloeistof uit haarvat gedrukt
bloeddruk 
osmotische druk
(veroorzaakt door eiwitten)
water, O2, CO2 en kleine opgeloste stoffen (suiker, zout) verlaten bloedvat

Slide 16 - Tekstslide

bloeddruk < osmotische druk

vloeistof sijpelt in haarvat 
85% van weefselvloeistof terug in haarvat: +/- 4L lymfe

Slide 17 - Tekstslide

Weefselvloeistof

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Weefselvloeistof

Slide 20 - Tekstslide

Oedeem is een ophoping van weefselvloeistof. Benoem zo veel mogelijk oorzaken van oedeem.

Slide 21 - Open vraag

bloedtoevoer haarvaten
* wordt geregeld door 
- glad spierweefsel in aanvoerende slagaders
- kleine kringspieren net voor de haarvaten
- o.i.v. zenuwimpulsen, hormonen, chemische signalen vanuit weefsels (bijv. histamine)

* op elk moment 5 - 10% van haarvaten doorbloed

* in hersenen, hart, lever en nieren constante toevoer

Slide 22 - Tekstslide

lymfevaten
*door hele lichaam: vaten en knopen

*2 grote lymfevaten zijn
- rechterlymfestam
- borstbuis 

* monden uit in de bovenste holle ader 

* hier komen afbraakproducten van vetten 
in de bloedbaan terecht

Slide 23 - Tekstslide

stromen lymfe
* lymfevaten bevatten kleppen 
(net als bij aders)

* door samentrekken van skeletspieren 
wordt lymfe omhoog gedrukt 
(ook net als bij aders!)

Slide 24 - Tekstslide

afweer
* lymfocyten zuiveren de lymfe van ziekteverwekkers

* die bevinden zich in lymfeknopen

* delen zich bij infectie: lymfeknoop zwelt op 

Slide 25 - Tekstslide

Welke van de volgende stoffen kan niet vrij een haarvat in en uit bewegen?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
eiwitten

Slide 26 - Quizvraag

Voor een onderzoek wordt van iemand bloed afgenomen. Het bloed wordt opgevangen in twee buizen: 1 en 2. De inhoud van buis 1 wordt direct na afname onderzocht op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine. Buis 2 laat men enige tijd staan, tot zich boven in deze buis een heldere, iets gelige vloeistof bevindt en onder in de buis een rood stolsel. Dan onderzoekt men ook de inhoud van buis 2 op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine.
A
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrine
B
In buis 1 vindt men vooral fibrine en in buis 2 vooral fibrinogeen
C
In buis 1 vindt men vooral fibrinogeen en in buis 2 vooral fibrine
D
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrinogeen

Slide 27 - Quizvraag

Vier gebeurtenissen zijn:
1) de bloeddruk in de ader van het orgaan daalt,
2) de bloeddruk in de ader van het orgaan stijgt,
3) de bloeddruk in de slagader van het orgaan daalt,
4) de bloeddruk in de slagader van het orgaan stijgt.
Door welke van deze gebeurtenissen vindt een toename plaats van de hoeveelheid lymfe die uit dit orgaan wordt afgevoerd?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 28 - Quizvraag

Waardoor verlaat aan het begin van een haarvat, vocht het haarvat?
A
Colloid-osmotische druk
B
Filtratie
C
Resorptie
D
Bloeddruk

Slide 29 - Quizvraag

Wat wordt er weergegeven met de blauwe pijlen?
A
Bloeddruk
B
Lymfe
C
Osmotische druk
D
Plasma

Slide 30 - Quizvraag

Wat bevind zich niet in weefselvloeistof ?
A
witte bloedcellen
B
afvalstoffen
C
rode bloedcellen
D
zuurstof

Slide 31 - Quizvraag

Hoe kan oedeem ontstaan?
A
te weinig eiwitten in voeding
B
verstopte lymfevaten
C
hoge bloeddruk
D
A, B en C zijn allemaal goed

Slide 32 - Quizvraag