In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
AFP Samenvatting 2
Lokomotie
Hart en bloed
Slide 1 - Tekstslide
Lokomotie...
Slide 2 - Tekstslide
Uit welke delen bestaat het bewegingsstelsel van een dier?
A
Skelet en spieren
B
Skelet en gewrichten
C
Spieren en gewrichten
D
De botten van het skelet
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Wat is de functie van rood merg?
A
vormen van bloedcellen
B
groeien van botten
C
verschaffen van stevigheid
D
opslaan van vet
Slide 5 - Quizvraag
Hoe noem je een breuk die door een gewricht loopt?
A
articulair
B
diafysair
C
epifysair
D
metafysair
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
3. Waarom moet een open fractuur zo snel mogelijk behandeld worden?
A
Een open fractuur is erg pijnlijk.
B
Vanwege een groot infectiegevaar.
C
Anders gaat het dier mogelijk op zijn eigen botten kauwen.
D
Een open fractuur dient net zo snel als een gesloten fractur behandeld te worden.
Slide 8 - Quizvraag
Welke bewegingen zijn er mogelijk bij een kogelgewricht?
A
bewegingen in alle richtingen
B
bewegingen in één richting
C
bewegingen in twee richtingen
D
bewegingen van botten die evenwijdig aan elkaar liggen
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen luxatie en subluxatie?
A
Bij een luxatie raken de botten van het gewricht elkaar nog net.
B
Bij een subluxatie raken de botten elkaar nog net.
C
Bij een subluxatie raken de botten elkaar helemaal niet meer.
D
Bij een luxatie raken de botten elkaar over het gehele oppervlak.
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Welke drie verschillende soorten spierweefsel zijn er?
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Wat is spieratrofie?
A
vermindering van spiermassa
B
ontsteking van een spier
C
spierpijn
D
trauma van een spier
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
. Bij welke spierbreuk kunnen ademhalingsproblemen ontstaan?
A
middenrifbreuk (hernia diafragmatica)
B
liesbreuk (hernia inguinalis)
C
navelbreuk (hernia umbilicalis)
D
anusbreuk (hernia perinealis)
Slide 17 - Quizvraag
Op welke leeftijd zie je meestal de eerste symptomen van elleboogdysplasie?
A
0-4 maanden
B
4-8 maanden
C
8-12 maanden
D
1-2 jaar
Slide 18 - Quizvraag
15. Elleboogdysplasie is een verzamelnaam voor meerdere aandoeningen van het ellebooggewricht. Welke vier aandoeningen zijn dit?
A
ED, HD, elleboogfractuur, elleboogfissuur
B
Incongruentie, LPA, ED, LPC
C
Incongruentie, LPA, LPC, OCD
D
LPA, LPC, OCD, HD
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
Op welke leeftijd worden ouderdieren gescreend voor HD met behulp van röntgenfoto's?
A
drie maanden
B
zes maanden
C
vanaf 1 jaar
D
vanaf 2 jaar
Slide 21 - Quizvraag
Welk onderdeel van de bloedsomloop behoort tot de kleine bloedsomloop?
A
Linker ventrikel
B
Aorta
C
De onderste holle ader
D
De longslagader
Slide 22 - Quizvraag
Antwoord:
De kleine bloedsomloop omvat de rechterboezem, de rechterkamer, de longslagader, de vertakkingen van de longslagader, het haarvatennet in de longen en de
Waardoor worden de linkeratrium en linkerventrikel van elkaar gescheiden?
A
Een spierlaag
B
De mitralisklep
C
Een harttussenschot
D
De tricuspidalisklep
Slide 26 - Quizvraag
Wat zijn de systole en de diastole?
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Tekstslide
Bij welke hartafwijking sluit de verbinding tussen de longslagader en de aorta niet?
A
ventrikel septum defect
B
atrium septum defect
C
aorta stenose
D
persisterende ductus arteriosus
Slide 29 - Quizvraag
TOELICHTING
Dat is de verbinding die de vrucht in de baarmoeder heeft om de doorbloeding van de longen van de vrucht tijdens de zwangerschap te omzeilen.
Dit is een vraag die ik wel zou kunnen stellen...
Slide 30 - Tekstslide
DA= ductus arteriosus
Slide 31 - Tekstslide
Wat is de taak van haarvaten?
A
uitwisseling van stoffen tussen de organen en de bloedsomloop
B
bloed van het hart naar de organen toe voeren
C
bloed van de darmen naar de lever toe voeren
D
bloed van de organen af naar het hart toe voeren
Slide 32 - Quizvraag
Antwoord:
Dit is juist. De haarvaten zorgen ervoor dat de stoffen die elke cel nodig heeft uit de bloedbaan naar die cellen toe kunnen komen. Ook zorgen de haarvaten ervoor dat de
afvalstoffen uit de lichaamscellen worden afgevoerd.
Slide 33 - Tekstslide
Wat is lymfe?
A
het overschot aan vocht dat vanuit het bloed uit de haarvaten geperst wordt
B
het vocht dat overblijft wanneer alle cellen uit het bloed worden verwijderd
C
een afvalstof van de bloedbaan
D
lichaamsvocht dat zorgt voor de afvoer van infectieuze stoffen
Slide 34 - Quizvraag
Antwoord:
Dit is juist. Er wordt voortdurend iets meer vocht uit de haarvaten geperst dan er aan het eind wordt terug gezogen. Je noemt dit overshot aan vocht lymfe.
Slide 35 - Tekstslide
De wand van een ader is dunner dan die van een slagader. Waarom is dit geen probleem?
A
De hoeveelheid bloed die door aders stroomt is kleiner dan die door slagaders stroomt.
B
De wand van aders bevat en niet-doorlatende beschermlaag.
C
De bloeddruk in aders is veel lager dan die in slagaders.
D
er zou anders te veel wrijving zijn, waardoor het bloed niet naar het hart toe vervoerd kan
worden.
Slide 36 - Quizvraag
Antwoord:
Doordat de bloeddruk in de aders lager is dan in de slagaders, stroomt het bloed langzamer en hebben de aders geen dikke spierlaag in hun wand nodig.
Slide 37 - Tekstslide
Wat zijn kenmerken van en slagaderlijke bloeding?
A
Het bloed is lichtrood.
B
Het bloed spuit uit het bloedvat.
C
bloed verlaat het bloedvat met afwisselend krachtige en minder krachtige stralen.
D
Alle antwoorden zijn juist.
Slide 38 - Quizvraag
Wat zijn de twee meest voorkomende verkregen hartaandoeningen bij de hond?
A
DCM en HCM
B
aorta stenose en DCM
C
mitralisinsufficiëntie en DCM
D
pulmonalis stenosi en mitralisinsufficiëntie
Slide 39 - Quizvraag
Wat is de meest voorkomende verkregen hartaandoening bij de kat?
A
HCM
B
DCM
C
mitralisinsufficiëntie
D
aorta stenose
Slide 40 - Quizvraag
Wat verstaat men onder shock?
A
situatie waarbij de bloedstroom door het lichaam onvoldoende gereguleerd is, waardoor er
onvoldoende bloed naar de vitale organen vervoerd wordt
B
schrikreactie van het lichaam
C
een tekort aan bloedcellen in de bloedsomloop
D
de fase voorafgaand aan de dood
Slide 41 - Quizvraag
Welke van onderstaande patiënten is zeker in shock?
A
kat met een versnelde hartslag en bleke slijmvliezen
B
aangereden hond met en versnelde hartslag, niet aanspreekbaar, lage temperatuur en
bleke slijmvliezen
C
kat met ernstige diarree, rode slijmvliezen, normale pols en ademhaling, verhoogde
temperatuur
D
hond die net hard heeft gerend en nu een versnelde ademhaling, versnelde pols, rode
slijmvliezen en verhoogde temperatuur heeft
Slide 42 - Quizvraag
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Welke twee therapieën worden er bij alle soorten shock toegepast?