Examenstof recap M4 Nederland van 1848 tot 1914

Heb je het echt allemaal gesnapt?
Nederland van 1848 tot 1914
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Heb je het echt allemaal gesnapt?
Nederland van 1848 tot 1914

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  • Nog een stukje herhaling van leerstof, begrippen en vaardigheden 
  • Oefenen met de leerstof en vaardigheden

Slide 2 - Tekstslide

Het parlement is ...
A
De regering
B
De koning en de ministers
C
Een monarchie
D
De Eerste Kamer en de Tweede Kamer

Slide 3 - Quizvraag

Nederland is een parlementaire democratie

Het staatshoofd van Nederland is de koning. Nederland is dus een monarchie. Nederland heeft een parlement: Eerste en Tweede Kamer, onder leiding van een minister-president vanuit de regering. Nederland is ook een democratie. 

Slide 4 - Tekstslide

Nederland is een constitutionele monarchie. Wat betekent dit?

Slide 5 - Open vraag

De trias politica is de scheiding der machten.
Welke drie machten worden er gescheiden?

Slide 6 - Open vraag

Het regering is ...
A
Het parlement
B
De koning en de ministers
C
Een monarchie
D
De Eerste Kamer en de Tweede Kamer

Slide 7 - Quizvraag

De Tweede Kamer heeft het recht van amendement en het recht van initiatief. De Eerste Kamer mag dit ook.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

De Eerste en Tweede Kamer hebben het recht van budget.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Willem I
Willem II
Willem III
Wilhelmina
Juliana
Beatrix

Slide 10 - Sleepvraag

Noem een voorbeeld van een KLASSIEK grondrecht

Slide 11 - Open vraag

Noem een voorbeeld van een SOCIAAL grondrecht

Slide 12 - Open vraag

Klassieke grondrechten 
Bescherming tegen de overheid - vrijheidsrechten
Vanaf 1848 in de grondwet

Voorbeelden: 
- vrijheid van godsdienst
- vrijheid van meningsuiting
- vrijheid van onderwijs
Sociale grondrechten
Burgers worden beschermd door de overheid
Vanaf 1983 in de grondwet 

Voorbeelden: 
- recht op gezondheidszorg
- recht op bewoonbaarheid
- recht op onderwijs

Slide 13 - Tekstslide

In 1815 kreeg de koning alle macht. Ministers waren dienaren en er was geen echte volksvertegenwoordiging.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Wat hoort er bij het liberalisme?
A
Godsdienst
B
vrijheden
C
gelijkheid
D
vrouwenemancipatie

Slide 15 - Quizvraag

In welk jaar werd de grondwet gewijzigd olv Thorbecke?

Slide 16 - Open vraag

Wat betekent de zin: ' De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk' ? Leg dit uit in je eigen woorden.

Slide 17 - Open vraag

Hieronder staan drie vormen van kiesrecht.

Wat is de juiste tijdsvolgorde (van vroeger naar later)?
A
Algemeen mannenkiesrecht --> Algemeen mannenkiesrecht --> Censuskiesrecht
B
Censuskiesrecht --> Algemeen vrouwenkiesrecht --> Algemeen mannenkiesrecht
C
Algemeen mannenkiesrecht--> Censuskiesrecht --> Algemeen vrouwenkiesrecht
D
Censuskiesrecht --> Algemeen mannenkiesrecht --> Algemeen vrouwenkiesrecht

Slide 18 - Quizvraag

Parlement
Controleert
Volk
Gemeenteraad
Provinciale Staten
Eerste Kamer
Tweede Kamer
Regering

Slide 19 - Sleepvraag

Het indienen van een wetsvoorstel.
A
Recht van amendement
B
Recht van Interpellatie
C
Recht van initiatief
D
Recht van motie

Slide 20 - Quizvraag

Welke politieke stroming streefde naar een oplossing van de schoolstrijd?
A
Communisten
B
Liberalen
C
Socialisten
D
Confessionelen

Slide 21 - Quizvraag

Welke drie kwesties wilden de burgers van Nederland opgelost hebben.
A
censuskiesrecht, kiesrecht voor vrouwen, algemeen kiesrecht, de schoolstrijd.
B
kiesrecht voor vrouwen, financiële gelijkstelling, de schoolstrijd.
C
kiesrecht voor vrouwen, algemeen kiesrecht, de emancipatiebeweging.
D
kiesrecht voor vrouwen, algemeen kiesrecht, de schoolstrijd.

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer werd de Schoolstrijd opgelost?
A
1917
B
1925
C
1914
D
1919

Slide 23 - Quizvraag

Een ruzie tussen koning en parlement in 1866-1867. Na deze kwestie moest de koning accepteren dat het parlement echt de baas was geworden in Nederland.
A
Brabantse kwestie
B
Rotterdamse kwestie
C
Utrechtse kwestie
D
Luxemburgse kwestie

Slide 24 - Quizvraag

Wie was er vorst ten tijde van de Luxemburgse Kwestie?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Wilhelmina

Slide 25 - Quizvraag

Caoutchouc artikel heeft als gevolg dat:
A
Iedereen mag stemmen
B
Alle mannen mogen stemmen
C
De kiesdrempel steeds lager wordt
D
Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indie

Slide 26 - Quizvraag

Welke 2 politieke partijen zijn confessioneel?
A
ARP en RKSP
B
SDAP en ARP
C
Liberale Unie en ARP
D
SDAP en RKSP

Slide 27 - Quizvraag

Welke partij wilde algemeen kiesrecht voor mannen?
A
ARP
B
liberale Unie
C
SDAP

Slide 28 - Quizvraag

Hoe heet streven naar koloniën om de industrie te ondersteunen?
A
Kolonialisme
B
Modern Kolonialisme
C
Imperialisme
D
Modern Imperialisme

Slide 29 - Quizvraag


De vele problemen van de arbeiders in Nederland noemen we ook wel ..
A
Revolutiejaar
B
Grondwet
C
Sociale Probleem
D
Sociale Kwestie

Slide 30 - Quizvraag

Wat richten de arbeiders op om hun belangen te behartigen?
A
Voetbalclub
B
Klaverjasvereniging
C
Vakbond
D
Regering

Slide 31 - Quizvraag

Sociale wetten zijn ...

A
Wetten die de leef- en werkomstandigheden van arbeiders verbeteren.
B
Wetten die er voor zorgen dat arbeiders beter samenwerken.
C
Wetten die zorgen dat fabriekseigenaren meer rechten krijgen.
D
Wetten die de relatie tussen overheid en arbeiders vastleggen.

Slide 32 - Quizvraag

Wat was de eerste sociale wet?
A
Algemene Ouderdoms Wet
B
Bijstandswet
C
Kinderwetje van Van Houten
D
Armenwet

Slide 33 - Quizvraag

Welk strijdpunt past niet bij de Eerste Feministische Golf?
A
Stemrecht
B
Toegang tot Universiteit
C
Abortus
D
Gelijke rechten

Slide 34 - Quizvraag

Stel, je doet onderzoek naar socialistische bijeenkomsten rond 1900 en je vindt deze bron. Je twijfelt of de bron betrouwbaar is of niet.
->Geef één argument waaruit blijkt, dat dit een betrouwbare bron kan zijn voor jouw onderzoek.
-> Geef één argument waaruit blijkt, dat dit een onbetrouwbare bron kan zijn voor jouw onderzoek.

Slide 35 - Open vraag

correctievoorschrift
Voorbeeld van een juist antwoord is:
• betrouwbaar, want de journalist is een ooggetuige / een tijdgenoot / bij het congres aanwezig 
• onbetrouwbaar, want de journalist geeft (als journalist van een
protestantse krant/als tegenstander van de socialisten) een gekleurd verslag van de bijeenkomst / hij bekijkt het vanuit zijn eigen (protestantse) perspectief

Slide 36 - Tekstslide