Software development quiz
1 / 14
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Als je 6/10 of meer vragen goed hebt mag je een snoepje pakken
Slide 2 - Open vraag
Wat is programmeren?
A
Een soort koken
B
Instructies geven aan een computer
C
Een nieuwe taal leren praten
D
Een computerspel spelen
Slide 3 - Quizvraag
Welke van deze dingen kan een programmeertaal doen?
A
Een website maken
B
Een videogame laten werken
C
Een robot besturen
D
Alle bovenstaande
Slide 4 - Quizvraag
Welke van deze is een programmeertaal?
A
Python
B
Giraffe
C
DolphinCode
D
Koelkast
Slide 5 - Quizvraag
Welke van deze apparaten gebruikt software?
A
Telefoons
B
Laptops
C
Smart TV’s
D
Alle bovenstaande
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent "bug" in programmeren?
A
Een insect op je scherm
B
Een fout in de code
C
Een nieuw soort computer
D
Een speciaal wachtwoord
Slide 7 - Quizvraag
Welke van deze dingen kan je maken met code?
A
Een app
B
Een website
C
Een videogame
D
Alle bovenstaande
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent "debuggen"?
A
Een fout in de code vinden en oplossen
B
Een computer schoonmaken
C
Een insect vangen
D
Een nieuw programma installeren
Slide 9 - Quizvraag
Welke van deze codes lijkt op een echte programmeertaal?
A
print("Hallo, wereld!")
B
Hallo computer, start nu!
C
Maak een app alsjeblieft
D
123-ABC-CODE
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het doel van een "if-statement" in code?
A
Een computer laten slapen
B
De computer vertellen om een beslissing te nemen
C
Een fout maken in de code
D
Een nieuwe laptop kopen
Slide 11 - Quizvraag
Wat doet een computer met code?
A
Het eet de code op
B
Het vertaalt de code naar acties
C
Het gebruikt de code om muziek te maken
Het gebruikt de code om muziek te maken
D
Het verandert de code in foto's
Slide 12 - Quizvraag
Bij hoeveel vragen goed mocht je een snoepje pakken?
A
5/10
B
6/10
C
7/10
D
8/10
