1. Op de markt konden ambachtslieden spullen ruilen en verkopen. De dorpelingen konden er ook hun inkopen doen, die kochten meestal graan, vee, brandhout, eieren, linnen, wijn en melk van de boeren buiten de stad. De boeren kochten ook spullen op de markt die zij op het platteland niet konden kopen, goederen zoals bier, brood, kaarsen en wapens.
2. Iedere stad had verschillende markten. Je kunt dat in oude steden nog zien aan de straatnamen. Je vind namen zoals:
eiermarkt, botermarkt, vleesmarkt, vismarkt, beestenmarkt.
(Herken je de namen die we nu nog kennen in Deventer?)
3. De belangrijkste markt lag midden in de stad: de grote markt. Rond de grote markt werden gildenhuizen en de waag gebouwd. In de waag werd de handelswaren gewogen.
Een bijzondere markt was de jaarmark. Uit andere plaatsen kwamen kooplieden, artiesten, maar ook bedelaars en zakkenrollers op de markt af.