In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 1 video.
Op afbeelding 1 zie je De Paardenrace te Longchamp, een werk van de Franse schilder Eduard Manet uit 1866/1867.
vraag 1
Bekijk afbeelding 1
De paarden rennen.
Noem twee aspecten van de voorstelling waaraan je kunt zien dat de paarden rennen.
voorbeelden van juiste aspecten van de voorstelling:
− opstuivend zand (van de baan)
− opgeheven en gestrekte voorbenen
− voeten los van de grond
− voorovergebogen houding van de ruiters
Vraag 2
Bekijk afbeelding 1.
Door de kleurcontrasten in dit schilderij vallen de paarden op.
Noem een kleurcontrast en leg je antwoord uit.
voorbeelden van juiste antwoorden:
Licht-donkercontrast; toelichting:
− lichte ruiters versus de donkere paarden,
− donkere paarden versus het lichte, opstuivende zand en renbaan.
Warm-koudcontrast; toelichting:
− het roodbruin van paarden versus het groen van renbaan.
Complementair contrast; toelichting:
− de roodbruine kleur van paarden versus de groene baan/omgeving,
− roodbruine paarden versus donkergroene loof erachter.
Vraag 3
Bekijk afbeelding 1.
Ook door de ordening die Manet in dit werk aanbracht vallen de paarden en ruiters op.
Leg aan de hand van de ordening uit dat de paarden en ruiters het meest opvallen in het werk.
voorbeelden van een juist antwoord:
− centrale plaatsing, of: plaatsing op (nagenoeg) verticale middenas
− geplaatst op het snijpunt van vele perspectieflijnen
− geplaatst onder een grote boompartij waartegen de paarden afsteken
Vraag 4
Bekijk afbeelding 1.
Als je als beschouwer vlak voor het schilderij staat, lijk je midden op de renbaan te staan.
Noem een aspect van de vormgeving waardoor je als beschouwer midden op de renbaan lijkt te staan.
Leg je antwoord uit.
voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
− de ordening: De aanstormende paarden midden onder op het doek lijken het doek af te lopen richting beschouwer.
− de lijnvoering: Door de (perspectief)lijnen van de renbaan te verlengen, loopt deze door naar de plek waar de beschouwer staat.
− de afsnijding links en rechts: waardoor het lijkt alsof de beschouwer tussen de hekken van de renbaan staat.
Op figuur 1 zie je drie schematische tekeningen van het werk op afbeelding 1.
Vraag 5
Bekijk afbeelding 1 en figuur 1.
De horizon is op de juiste hoogte aangegeven in ...
A schema I.
B schema II.
C schema III.
Op afbeelding 2 zie je het schilderij Elasticiteit dat de Italiaanse schilder Boccioni in 1912 maakte.
Het verbeeldt een ruiter op een paard.
Boccioni behoort tot de groep kunstenaars die futuristen wordt genoemd.
Vraag 6
Bekijk afbeelding 2.
Futuristen hielden zich bezig met vooruitgang.
Noem twee aspecten van de voorstelling die vooruitgang verbeelden.
− Het paard met ruiter gaat vooruit (van rechts naar links).
− De ijzeren staven links en de masten in de rechterbovenhoek die getuigen van industrie (destijds vooruitgang).
− Rookwolken / fabriekspijpen links- en rechtsboven in het schilderij die getuigen van industrie.
Vraag 7
Bekijk afbeelding 2.
Boccioni heeft op meerdere manieren beweging gesuggereerd.
Noem twee aspecten van de vormgeving die beweging suggereren.
Leg beide antwoorden uit.
aspect uitleg
ordening: − herhaling van vormen of ritmische vlakverdeling of diagonale richtlijnen
vorm: − vervaagde vormen of gefragmenteerde vormen
kleur: − het kleurverloop
ruimte: − afsnijdingen
Futuristen zochten naar een manier om de beweging van mens en dier in
hun werk vast te leggen.
Op figuur 2 zie je een serie foto's die de fotograaf Eadweard Muybridge in 1887 maakte. Hiermee legde hij de bewegingen van een paard met ruiter vast.
Vraag 8
Bekijk figuur 2.
Leg uit waarom deze foto's informatief waren voor de futuristen.
Betrek figuur 2 in je antwoord.
Vraag 9
Bekijk afbeelding 2.
Het werk wordt gerekend tot het futurisme vanwege het
A abstracte karakter.
B dynamische karakter.
C naturalistische karakter.
10 Vergelijk afbeelding 1 en 2.
Beide schilderijen verbeelden beweging, maar op een andere manier.
Leg het verschil uit en betrek in je antwoord beide schilderijen.Sinds 1990 maakt de Nederlandse kunstenaar Theo Jansen strandbeesten.
Op afbeelding 3 zie je een krab.
Op afbeelding 4, 5 en 6 zie je verschillende aanzichten van een van Jansens strandbeesten, de Animaris Adulari.
Vraag 11
Vergelijk afbeelding 3 met afbeeldingen 4, 5 en 6.
Noem drie kenmerken van het strandbeest van Theo Jansen die je ook ziet bij de krab.
voorbeelden van juiste kenmerken:
skelet(achtige) opbouw
hoggeplaatse romp
(aan weerszijden van de romp geplaatste) gelede poten (scharen)
symmetrische opbouw
beweging(en) mogelijk (door gewrichten/scharnieren)
gele kleur
'voelsprieten'
ze'lopen' zijwaarts.
ze staan hoog op de poten/op hun tenen / stand van de poten
Het strandbeest bestaat uit kunststof buizen en doek. Het beweegt door de wind.
Vraag 12
Bekijk afbeelding 4, 5 en 6.
Noem twee kenmerken van het strandbeest waardoor het in beweging
kan komen.
voorbeelden van juiste kenmerken:
− de scharnierende constructie
− de lichte materialen (van gewicht)
− Het 'zeil' of: de mogelijkheid het oppervlak van het 'zeil' te vergroten/verkleinen of: de stand van de 'het zeil' ten opzichte van de romp te wijzigen.
Vraag 13
Bekijk afbeelding 4, 5 en 6.
voorbeelden van juiste kenmerken:
grote, open ruimte
één soort ondergrond
(redelijk) vlakke ondergrond
meestal wind
ondergrond biedt grip
Om strandbeesten te kunnen bouwen deed Jansen veel onderzoek en experimenten.
Op afbeelding 7 en 8 zie je voorbeelden van proefjes.
Vraag 14
Bekijk afbeelding 7 en 8.
Jansen doet hier onderzoek naar het materiaal.
Noem een aspect van het materiaal dat Jansen hier onderzoekt.
voorbeelden van juiste eigenschappen:
− buigzaamheid− de sterkte
Jansen heeft veel kennis van techniek.
Vraag 15
Bekijk afbeelding 4 t/m 8.
Er is kennis van techniek nodig om deze strandbeesten te laten voortbewegen.
Geef voor deze bewering een argument.
voorbeelden van juiste argumenten:
− Je moet weten hoe je wind omzet in beweging.
− Je moet kennis en inzicht hebben van de eigenschappen van materialen.
− Je moet kennis van mechanica/overbrengingssystemen/assen hebben en die kennis weten toe te passen.
Vraag 16
Bekijk afbeelding 4, 5 en 6.
Een strandbeest is een
A aerodynamisch object.
B objet trouvé.
C kinetisch object.
Jansen geeft elk strandbeest een eigen Latijnse naam, zoals alle diersoorten die krijgen. Als de strandbeesten kapotgaan, bewaart hij ze op een 'strandbeestenkerkhof'.
Vraag 17
Geef twee redenen die Jansen kan hebben om zijn strandbeesten namen te geven.
Vraag 18
Geef twee redenen die Jansen kan hebben om zijn strandbeesten te bewaren.
voorbeelden van juiste redenen:
− om te verwijzen naar echte/levende dieren/diersoorten
− om te benadrukken dat elk strandbeest uniek is
- Omdat Jansen de beesten ziet als zijn schepsels/'kinderen'
voorbeelden van juiste redenen:
− als herinnering aan elk van zijn creaties
− als studiemateriaal
− ter inspiratie
− als archief voor later
− Ook deze wezens verdienen een plek nadat ze 'gestorven' zijn.
− Het is ook 'stilstaand' een kunstwerk.