Les 11 en 12 - Tekenen Mavo 4 - Periode 2 SE3

Week 49
Les 11 en 12
Tekenen  - Mavo 4

Periode 2 - SE3

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
TekenenMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Week 49
Les 11 en 12
Tekenen  - Mavo 4

Periode 2 - SE3

Slide 1 - Tekstslide

Les 11 en 12 - 11 en 12 januari 2021
VANDAAG & MORGEN:

Huiswerk 11-1: m. opgaven van CSE 2016
Dit CSE vind je ook in Classroom.

Nakijken en bespreken van de antwoorden

Slide 2 - Tekstslide

CSE Beeldende vakken 2016

Slide 3 - Tekstslide


Op afbeelding 1 zie je De Paardenrace te Longchamp, een werk van de Franse schilder Eduard Manet uit 1866/1867. 

2 pt - 1 Bekijk afbeelding 1. 
De paarden rennen.
 Noem twee aspecten van de voorstelling waaraan je kunt zien dat de paarden rennen. 

1 maximumscore 2
voorbeelden van juiste aspecten van de voorstelling:
− opstuivend zand (van de baan)
− opgeheven en gestrekte voorbenen
− voeten los van de grond
− voorovergebogen houding van de ruiters


Slide 4 - Tekstslide

2p -  2 Bekijk afbeelding 1.
Door de kleurcontrasten in dit schilderij vallen de paarden op.
 Noem een kleurcontrast en leg je antwoord uit. 

2 maximumscore 2
voorbeelden van juiste antwoorden:
− Licht-donkercontrast; toelichting:
− lichte ruiters versus de donkere paarden,
− donkere paarden versus het lichte, opstuivende zand en renbaan.
− Warm-koudcontrast; toelichting:
− het roodbruin van paarden versus het groen van renbaan.
− Complementair contrast; toelichting:
− de roodbruine kleur van paarden versus de groene baan/omgeving,
− roodbruine paarden versus donkergroene loof erachter. 


Slide 5 - Tekstslide

1p 3 Bekijk afbeelding 1.
Ook door de ordening die Manet in dit werk aanbracht vallen de paarden en ruiters op.
 Leg aan de hand van de ordening uit dat de paarden en ruiters het meest opvallen in het werk. 

3 maximumscore 1
voorbeelden van een juist antwoord:
− centrale plaatsing, of: plaatsing op (nagenoeg) verticale middenas
− geplaatst op het snijpunt van vele perspectieflijnen
− geplaatst onder een grote boompartij waartegen de paarden afsteken


Slide 6 - Tekstslide

1p 4 Bekijk afbeelding 1.
Als je als beschouwer vlak voor het schilderij staat, lijk je midden op de renbaan te staan.
 Noem een aspect van de vormgeving waardoor je als beschouwer midden op de renbaan lijkt te staan. Leg je antwoord uit. 

4 maximumscore 1
voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
− de ordening: De aanstormende paarden midden onder op het doek  lijken het doek af te lopen richting beschouwer. 
− de lijnvoering: Door de (perspectief)lijnen van de renbaan te verlengen, loopt deze door naar de plek waar de beschouwer staat. 
− de afsnijding links en rechts: waardoor het lijkt alsof de beschouwer  tussen de hekken van de renbaan staat.

Slide 7 - Tekstslide

Op figuur 1 zie je drie schematische tekeningen van het werk op
afbeelding 1. 

1p 5 Bekijk afbeelding 1 en figuur 1.
De horizon is op de juiste hoogte aangegeven in
A schema I.
B schema II.
C schema III. 

Slide 8 - Tekstslide

Op afbeelding 2 zie je het schilderij Elasticiteit dat de Italiaanse schilder
Boccioni in 1912 maakte. Het verbeeldt een ruiter op een paard.
Boccioni behoort tot de groep kunstenaars die futuristen wordt genoemd. 

2p 6 Bekijk afbeelding 2. 
Futuristen hielden zich bezig met vooruitgang. 
 Noem twee aspecten van de voorstelling die
    vooruitgang verbeelden. 
6 maximumscore 2
voorbeelden van juiste aspecten van de voorstelling:
− Het paard met ruiter gaat vooruit (van rechts naar links).
− De ijzeren staven links en de masten in de rechterbovenhoek die
getuigen van industrie (destijds vooruitgang).
− Rookwolken / fabriekspijpen links- en rechtsboven in het schilderij die
getuigen van industrie.

Slide 9 - Tekstslide

2p 7 Bekijk afbeelding 2.
Boccioni heeft op meerdere manieren beweging gesuggereerd.
 Noem twee aspecten van de vormgeving die beweging suggereren.
Leg beide antwoorden uit. 














per juist aspect in combinatie met de juiste uitleg

Slide 10 - Tekstslide

Futuristen zochten naar een manier om de beweging van mens en dier in
hun werk vast te leggen.
Op figuur 2 zie je een serie foto's die de fotograaf Eadweard Muybridge in
1887 maakte. Hiermee legde hij de bewegingen van een paard met ruiter
vast. 

Slide 11 - Tekstslide

1p 8 Bekijk figuur 2.
 Leg uit waarom deze foto's informatief waren voor de futuristen.
Betrek figuur 2 in je antwoord. 

8 maximumscore 1
Het antwoord moet de volgende strekking te hebben:
In een reeks foto's is een beweging stap voor stap zichtbaar gemaakt
waardoor het de futuristen inzicht gaf in de beweging en hielp om deze te
verbeelden.

Slide 12 - Tekstslide

1p 9 Bekijk afbeelding 2.
Het werk wordt gerekend tot het futurisme vanwege het
A abstracte karakter.
B dynamische karakter.
C naturalistische karakter. 

Slide 13 - Tekstslide

2p 10 Vergelijk afbeelding 1 en 2.
Beide schilderijen verbeelden beweging, maar op een andere manier.
 Leg het verschil uit en betrek in je antwoord beide schilderijen. 

10 maximumscore 2
Het antwoord dient de volgende strekking te hebben:
In afbeelding 1 is één moment vastgelegd als ware het een bevroren
beweging en in afbeelding 2 lijkt de kunstenaar meerdere momenten
tegelijk weer te geven.

Opmerking
Als beweging in de schilderijen correct beschreven wordt per schilderij
1 scorepunt toekennen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Sinds 1990 maakt de Nederlandse kunstenaar Theo Jansen
strandbeesten.
Op afbeelding 3 zie je een krab.
Op afbeelding 4, 5 en 6 zie je verschillende aanzichten van een van
Jansens strandbeesten, de Animaris Adulari. 

3p 11 Vergelijk afbeelding 3 met afbeeldingen 4, 5 en 6.
 Noem drie kenmerken van het strandbeest van Theo Jansen die je ook ziet bij de krab. 

11 maximumscore 3
voorbeelden van juiste kenmerken:
− skelet(achtige) opbouw
− hooggeplaatste romp
− (aan weerszijden van de romp geplaatste) gelede poten (scharen)
− symmetrische opbouw
− beweging(en) mogelijk (door gewrichten/scharnieren)
− gele kleur
− 'voelsprieten'
− Ze 'lopen' zijwaarts.
− ze staan hoog op de poten/op hun tenen / stand van de poten 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Het strandbeest bestaat uit kunststof buizen en doek. Het beweegt door
de wind. 

2p 12 Bekijk afbeelding 4, 5 en 6.
 Noem twee kenmerken van het strandbeest waardoor het in beweging
kan komen. 

12 maximumscore 2
voorbeelden van juiste kenmerken:
− de scharnierende constructie
− de lichte materialen (van gewicht)
− Het 'zeil' of: de mogelijkheid het oppervlak van het 'zeil' te
vergroten/verkleinen of: de stand van de 'het zeil' ten opzichte van de
romp te wijzigen.

Slide 18 - Tekstslide

2p 13 Bekijk afbeelding 4, 5 en 6. 
 Noem twee kenmerken van een zandstrand waardoor het geschikt is
om een strandbeest te laten bewegen. 

13 maximumscore 2
voorbeelden van juiste kenmerken:
− grote, open ruimte
− één soort ondergrond
− (redelijk) vlakke ondergrond
− meestal wind
− ondergrond biedt grip

Slide 19 - Tekstslide

Om strandbeesten te kunnen bouwen deed Jansen veel onderzoek en
experimenten.
Op afbeelding 7 en 8 zie je voorbeelden van proefjes. 

1p 14 Bekijk afbeelding 7 en 8.
Jansen doet hier onderzoek naar het materiaal.
 Noem een aspect van het materiaal dat Jansen hier
    onderzoekt. 

14 maximumscore 1
voorbeelden van juiste eigenschappen:
− buigzaamheid
− de sterkte

Slide 20 - Tekstslide

Jansen heeft veel kennis van techniek. 

1p 15 Bekijk afbeelding 4 t/m 8.
Er is kennis van techniek nodig om deze strandbeesten te laten voortbewegen.
 Geef voor deze bewering een argument. 

15 maximumscore 1
voorbeelden van juiste argumenten:
− Je moet weten hoe je wind omzet in beweging.
− Je moet kennis en inzicht hebben van de eigenschappen van
materialen.
− Je moet kennis van mechanica/overbrengingssystemen/assen hebben
en die kennis weten toe te passen.

Slide 21 - Tekstslide


1p 16 Bekijk afbeelding 4, 5 en 6. 
Een strandbeest is een
A aerodynamisch object.
B objet trouvé.
C kinetisch object.  

Slide 22 - Tekstslide

Jansen geeft elk strandbeest een eigen Latijnse naam, zoals alle
diersoorten die krijgen.
Als de strandbeesten kapotgaan, bewaart hij ze op een 'strandbeestenkerkhof'. 

2p 17 Geef twee redenen die Jansen kan hebben om zijn strandbeesten namen
 te geven.

17 maximumscore 2
voorbeelden van juiste redenen:
− om te verwijzen naar echte/levende dieren/diersoorten
− om te benadrukken dat elk strandbeest uniek is
− omdat Jansen de beesten ziet als zijn schepsels/'kinderen'

.

Slide 23 - Tekstslide

2p 18 Geef twee redenen die Jansen kan hebben om zijn strandbeesten te bewaren.

18 maximumscore 2
voorbeelden van juiste redenen:
− als herinnering aan elk van zijn creaties
− als studiemateriaal
− ter inspiratie
− als archief voor later
− Ook deze wezens verdienen een plek nadat ze 'gestorven' zijn.
− Het is ook 'stilstaand' een kunstwerk

Slide 24 - Tekstslide

De Franse kunstenaar Matisse bezocht in 1952 een zwembad om duikende mensen te bestuderen. Daarna besloot hij zelf een 'zwembad' te maken.
  
Op afbeelding 9, 10 en 11 zie je het resultaat: Het Zwembad, 
tentoongesteld in een museum.
Het werk bestaat uit blauw geverfde knipsels die op witte stroken papier zijn bevestigd.

2p 19 Bekijk afbeelding 9, 10 en 11.
Dit werk kreeg als titel Het Zwembad.
 Noem twee aspecten van de voorstelling die naar de titel verwijzen.

19 maximumscore 2
voorbeelden van juiste aspecten:
− druppels/opspattend water
− golven
− zwemmende / duikende figuren
− een zeester
− de horizontale vlakken als een waterspiegel

Slide 25 - Tekstslide

De Op figuur 3 zie je schetsen die Matisse voor Het Zwembad maakte
3p 20 Bekijk figuur 3.

3p 20 Bekijk figuur 3.
In deze schets doet Matisse onderzoek naar manieren waarop hij duiken
zou kunnen verbeelden.
 Noem drie kenmerken van de figuren waaraan je kunt zien dat Matisse het duiken onderzoekt.3p 20 Bekijk figuur 3.
In deze schets doet Matisse onderzoek naar manieren waarop hij duiken zou kunnen verbeelden.

20 maximumscore 3 
voorbeelden van juiste kenmerken:
− armen voor zich uit gestrekt
− gebogen rug
− hoofd tussen / onder de armen
− Een van de figuren lijkt zich af te zetten van de rand/heeft gebogen
knie.
− Beweging is naar beneden gericht.
− handen lager dan de voeten

Slide 26 - Tekstslide

2p 21 Vergelijk figuur 3 op de vorige pagina met afbeelding 9, 10 en 11. 
 Benoem het verschil in vormgeving tussen de schets op figuur 3 en
Het Zwembad op afbeelding 9, 10 en 11. Betrek zowel de schets als
Het Zwembad in je antwoord.

21 maximumscore 2
voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
- De schets bestaat uit lijnen in tegenstelling tot Het Zwembad dat uit gesloten vormen bestaat
- De schets is zwart-grijs terwijl de materiaalkleur bij Het Zwembad blauw (en wit) is

- voor het benoemen van het verschil                                                        1
- voor het betrekken van zowel de schets als Het Zwembad               1

Slide 27 - Tekstslide

T
3p 22 Bekijk afbeelding 9, 10 en 11.
Het op deze manier ophangen van de knipsels heeft voordelen.
 Noem drie voordelen.

22 maximumscore 3
voorbeelden van juiste voordelen:
− Aanpassingen waren nog mogelijk.
− Matisse kon nog schuiven en zoeken naar de juiste compositie.
− Het werk is demontabel.
− Matisse kon, tijdens het werkproces, letterlijk afstand nemen van het
 
werk. 
− De kleine spijkertjes zag je niet / verstoorden het werk niet.
− Matisse hoefde niet zelf de spijkertjes in te slaan.

Slide 28 - Tekstslide

1p 23 Bekijk afbeelding 9, 10 en 11. 
Het werk is een
A affiche.
B assemblage.
C collage. 

Slide 29 - Tekstslide


2p 24 Bekijk afbeelding 9, 10 en 11.
In dit werk wordt beweging gesuggereerd.
 Noem twee aspecten van de vormgeving waardoor beweging
 gesuggereerd wordt. Leg beide antwoorden uit. 


Slide 30 - Tekstslide

1p 25 Bekijk afbeelding 9, 10 en 11. 
Wanneer je in de ruimte staat en het werk bekijkt, krijg je, door de manier
waarop het is opgehangen, het gevoel grotendeels onder water te zijn.
 Geef een argument voor deze bewering. 

25 maximumscore 1
voorbeelden van juiste argumenten:
− Het werk hangt hoog zodat het lijkt of je met je hoofd (bijna) onder  water bent. 
− Je wordt letterlijk omringd door het werk / de waterfiguren.

Slide 31 - Tekstslide

Op afbeelding 12 zie je Gregory Swimming. Het is een werk uit 1982 van
 
de Engelse kunstenaar David Hockney. 
Het werk bestaat uit 120 foto's en is ongeveer 107 cm x 58 cm. 

1p 26 Bekijk afbeelding 12.
 Noem een aspect van de voorstelling waarmee beweging wordt
 gesuggereerd. 

26 maximumscore 1
voorbeelden van juiste aspecten van de voorstelling:
− zwemmend(e) mens(en)
− golfjes / het water
− spiegeling / reflectie

Slide 32 - Tekstslide

1p 27 Bekijk afbeelding 12.
De ordening versterkt de beweging in dit werk.
 Leg uit op welke manier de ordening hier de beweging versterkt. 

27 maximumscore 1
voorbeelden van juiste manieren:
− De richting van de zwemmer; dit versterkt het idee dat hij rondjes
zwemt.
− verspringing van vormen
− (ritmische) herhaling van de vormen
− diagonale richtingen
− Hij ordent de foto's zodanig dat groot voor en klein achteraan is
geplaatst.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

1p 28 Bekijk figuur 4 en afbeelding 12. 
 Noem het effect van de lijnen die Hockney aanbrengt op de bodem
van het zwembad. 

28 maximumscore 1
voorbeelden van juiste effecten:
− Het versterkt de beweeglijkheid van het water.
− Het is decoratief.
− Het versterkt de reflectie/spiegeling.

Slide 35 - Tekstslide

1p 29 Vergelijk afbeelding 9 met afbeelding 12.
De werken van Matisse en Hockney verbeelden beweging.
 Bij welk van de werken vind je de suggestie van beweging het meest
geslaagd? Motiveer je antwoord. 

29 maximumscore 1
Het antwoord moet de volgende strekking te hebben:
Matisse, want:
het is alsof er zwemmers om je heen zwemmen / water om je heen is / veel
verschillende handelingen (zoals duiken, springen) zijn zichtbaar.
of
Hockney, want:
− in afbeelding 12 zijn zwembewegingen fotografisch en daardoor
realistisch vastgelegd. Je ziet daardoor goed hoe de man zwemt.
− hij suggereert beweging door de herhaling van de zwemmer en door de
lijnen op de bodem van het zwembad.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

De Jeugdfabriek
De werken van Matisse en Hockney verbeelden beweging. In de Spaanse stad Merida staat de Jeugdfabriek, ontworpen door het architectenduo SelgasCano.
Op afbeelding 13 zie je een Chinese drakendans, de inspiratie voor het ontwerp.
Op afbeelding 14 zie je een maquette en op afbeelding 15 t/m 21 meerdere foto's van de Jeugdfabriek. 

3p 30 Vergelijk afbeelding 13 t/m 16.
Er zijn overeenkomsten tussen de Jeugdfabriek en de Chinese drakendans.
 Noem drie kenmerken van de Jeugdfabriek die je ook ziet bij de Chinese drakendans. 

30 maximumscore 3
voorbeelden van juiste kenmerken:
− de oranje (en gele) kleur                                                − De afstand tussen de 'kop' en het 'lijf' is groter dan de
                                                                                                     rest van de
 onderlinge afstanden.
− de open vorm                                                                    − de langgerekte vorm
− de golvende beweging van het gebouw                   − de U-vorm of bocht
− De zuilen aan de onderkant lijken op de stokjes waarmee de draak
wordt vastgehouden.                                                           − de lichte constructie
− Het hoogste deel van het gebouw verwijst naar de opgeheven kop van
een Chinese draak.               
                                               
− uitsteken van overkapping 
                                                                                                    − er is licht




Slide 38 - Tekstslide

In en rondom de Jeugdfabriek kan je elkaar ontmoeten en er op vele
manieren bewegen. 

2p 31 Bekijk afbeelding 17 t/m 20.
 Noem twee manieren waarop je in en rondom de Jeugdfabriek kan
 bewegen. 

31 maximumscore 2
voorbeelden van juiste manieren:
− skaten
− (BMX-)fietsen
− klimmen
− lopen
− rennen
− dansen
− stunten
− rijden
− glijden




Slide 39 - Tekstslide

2p 32 Bekijk afbeelding 15 t/m 20.
Om het bouwwerk aantrekkelijk te maken voor jongeren kreeg het een speels karakter. 
 Noem twee aspecten van de vormgeving die bijdragen aan dit
 speelse karakter. \
    Leg beide antwoorden uit. 

Slide 40 - Tekstslide

Het bouwwerk bestaat uit een metalen skelet dat bedekt is met plastic
 
platen. 
Op figuur 5 zie je twee foto's van delen van het skelet.









1p 33 Bekijk figuur 5.
De ontwerper gebruikte een skelet dat opgebouwd is uit elementen. Dit
 heeft een aantal voordelen. 
 Noem een voordeel voor de ontwerper. 

33 maximumscore 1
voorbeelden van juiste voordelen:
− mogelijkheden voor variaties in vormen
− geen dragende muren waardoor ontwerper vrij is in keuze
wandbekleding
− De binnenruimtes kunnen groot zijn door het dragende skelet.




Slide 41 - Tekstslide

2p 34 Bekijk afbeelding 15 en 16.
Het gebouw valt op in zijn omgeving.
 Noem twee aspecten van de vormgeving waardoor De Jeugdfabriek
opvalt in zijn omgeving. Leg beide antwoorden uit.

Slide 42 - Tekstslide

Afbeelding 20 is een foto van de klimwand.
2p 35 Vergelijk afbeelding 17, 18 en 19 met 20.

De klimwand wijkt af van de skatebaan. 
 Noem twee aspecten van de vormgeving waarin 
de klimwand afwijkt van de skatebaan.
Leg beide antwoorden uit. 



Slide 43 - Tekstslide

1p 36 Bekijk afbeelding 19 en 20.
Sommige vlakken op de klimwand zijn gekleurd. Dit heeft een
A educatieve functie.
B decoratieve functie.
C praktische functie. 

Slide 44 - Tekstslide

Op afbeelding 21 zie je een van de lokalen die in de pilaren van de
 Jeugdfabriek zijn gemaakt. In deze lokalen worden computer-, muziek- en  danslessen gegeven. 

2p 37 Bekijk afbeelding 21.
Ook dit lokaal heeft een beweeglijk karakter.
 Noem twee kenmerken van dit lokaal waardoor het beweeglijk is.

37 maximumscore 2
voorbeelden van juiste kenmerken:
− De ordening van de lampen tegen het plafond/de gekrulde lampen
tegen het plafond.
− De wanden zijn onregelmatig in grootte.
− Enkele wanden en het plafond zijn schuin geplaatst.
− het golvende karakter van de wand- en plafondplaten
− de ribbels van de golfplaten/wandbekleding
− deuren ontbreken, ruimten lopen in elkaar over
− ruimtes onregelmatig gevormd

Slide 45 - Tekstslide


1p 38 Bekijk afbeeldingen 14 t/m 21.
 Geef een argument om dit gebouw de Jeugdfabriek te noemen. 

38 maximumscore 1
voorbeelden van juiste argumenten:
− In de Jeugdfabriek kan de jeugd zich op veel verschillende manieren  vermaken en wordt creativiteit 'geproduceerd': skaten, BMX' en, graffiti spuiten, danslessen volgen, computerlessen volgen: er is voor elk wat wils. 
− De Jeugdfabriek ligt aan de rand van de stad, zoals vaak is het geval  bij een fabriek. 
− De Jeugdfabriek heeft de grootte van een fabriekshal.
− Het gebouw is speciaal voor de jeugd ontworpen/gebouwd.
− Het gebouw wordt vooral door jeugd bezocht/gebruikt.
− Het product dat wordt 'gefabriceerd' is een jongere die goed in  zijn/haar vel zit.

Slide 46 - Tekstslide