APA-regels

Professioneel ontwikkelen
Vinden van bronnen en 
het maken van een bronnenlijst
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Professioneel ontwikkelen
Vinden van bronnen en 
het maken van een bronnenlijst

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom ben je verplicht je bronnen te vermelden?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen naar bronnen, waarom?
  • Voorkomen van plagiaat
  • Je kunt verder lezen in de bron als je meer wilt weten
  • Je kunt controleren of het klopt wat je zegt (betrouwbaarheid)
  • De originele schrijver krijgt de credits

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Twee manieren
  • Citeren: letterlijk tekst overnemen

  • Parafraseren : een stuk tekst in eigen woorden samenvatten

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kom je aan je informatie? Waar vind je (betrouwbare) bronnen?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar vind ik betrouwbare bronnen op internet?
  • Zorg voor Beter
  • Nursing
  • Kennisplein Gehandicaptenzorg
  • Google Scholar                 https://scholar.google.nl/
  • HBO Kennisbank              https://hbo-kennisbank.nl/
  • Pubmed                               https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/?term=copd
  • Cochrane                            https://www.cochranelibrary.com/
  • Medscape                           https://www.medscape.com/
  • Zorgvannu.nl

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer kies je voor citeren en wanneer voor parafraseren, denk je?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

APA-regels
Twee plekken waar je je bronnen noteert:
  1. In de tekst bij dat wat je hebt overgenomen (citaat of parafrase)
  2. In je bronnenlijst aan het eind van je schrijfproduct

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. APA-regels in de tekst
Volgens de APA-richtlijnen moet je de achternaam van de auteurs en het jaar van publicatie noteren.

Dit kan op meerdere manieren worden gedaan.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar zitten de verschillen?
Uit een eerder onderzoek blijkt dat er veel behoefte is aan … (Swaen, 2014).
  
Swaen (2014) schrijft dat er veel behoefte is…

In 2014 beschreef Swaen dat er steeds meer behoefte is…

Slide 10 - Tekstslide

De verwijzing kan zowel voor als achter het citaat staan.
Voorbeelden
Citaat: 
“In de financiële sector in Londen werken tussen de 250.000 en 350.000 mensen” (Luyendijk, 2015, p. 18).
Volgens Luyendijk (2015, p. 18) werken in Londen “tussen de 250.000 en 350.000 mensen” in de financiële sector.

Parafrase: 
Er zijn gemiddeld 300.000 mensen werkzaam in de Britse financiële wereld (Luyendijk, 2015).
Volgens Luyendijk (2015) zijn er gemiddeld 300.000 mensen werkzaam in de Britse financiële wereld.

 




Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zou je een bron met 2 auteurs in de tekst noteren, denk je?
(meerdere antwoorden)
A
Uit een eerder onderzoek blijkt dat er veel behoefte is aan … (Swaen en anderen, 2014).
B
Uit een eerder onderzoek blijkt dat er veel behoefte is aan … (Swaen & McKeown, 2014).
C
Swaen & McKeown schrijven dat er veel behoefte is…
D
Swaen en McKeown (2014) schrijven dat er veel behoefte is…

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je als de auteur niet bij de bron genoteerd staat?
A
Dan gebruik je de naam van de organisatie.
B
Dan schrijf je in plaats van de naam 'z.a.' wat staat voor 'Zonder auteur'.
C
Dan vul je geen naam, maar alleen een jaartal in.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. APA-regels bronnenlijst
Per document kunnen de regels verschillen. Jullie maken veel gebruik van:
  • internetbron
  • tijdschrift
  • boek

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bronnenlijst Voorbeeld
Boek
Auteur, A. A. (2020). Titel van het boek. Uitgever.

Bregman, R. (2019). De meeste mensen deugen. De Correspondent.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werk het begin van je bron uit met de volgende gegevens:
Auteur: Kate Cain
Titel: Reading development and difficulties
Jaar van uitgave: 2013
Uitgever: BPS Blackwell (Cornwall, Engeland)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Auteur: Kate Cain
Titel: Reading development and difficulties
Jaar van uitgave: 2013
Uitgever: BPS Blackwell (Cornwall, Engeland)

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Formats:
Boeken:
Achternaam Auteur, Initialen. (Jaar). Boektitel (editie). Stad, Land: Uitgever.
Websites:
Achternaam Auteur, Initialen. (Jaar, dag maand). Artikeltitel [TypeInternetbron]. Geraadpleegd van http://WebPagina
Tijdschrift:
Auteur Achternaam, Initialen, & AuteurAchternaam, Initialen. (Jaar). TitelArtikel. Titel Tijdschrift, Volume(Issue), paginanummer(s). https://doi.org/nummer

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag heb je nu over het bronvermelden?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoeksvraag
Wanneer is een onderzoeksvraag goed?
  • Een onderzoeksvraag begint altijd met: hoe, welke, wat of waarom.
  • Een onderzoeksvraag is een verwachting, ook wel hypothese. 
  • Een onderzoeksvraag kun je niet beantwoorden met 'ja' of 'nee'. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoeksvraag
  • Een onderzoeksvraag bestaat niet uit meningen, maar is objectief. 
  • Een onderzoeksvraag moet meetbaar zijn. 
  • Er zijn meerdere deelvragen nodig om antwoord te geven op de onderzoeksvraag. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden
  • "Hoe beïnvloed de implementatie van een elektronisch patiëntendossier (EPD) de efficiëntie en kwaliteit van de zorgverlening in een ziekenhuis?" 

  • "Welke verpleegkundige interventies zijn belangrijk bij het herstel na een heupfractuur in binnen het verpleeghuis?"

  • "Wat zijn de beste praktijken voor het verminderen van medicatiefouten in een verpleegkundige zorgomgeving?"

  • "Hoe kunnen verpleegkundigen effectief omgaan met de psychosociale behoeften van terminaal zieke patiënten en hun gezinnen in de palliatieve zorg?"

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deelvragen
Kenmerken deelvragen:
  • De deelvragen zijn minder complex dan de hoofdvraag.
  • Je combineert niet twee type onderzoeksvragen met elkaar.
  • Je stelt alleen deelvragen op die je per se nodig hebt om je hoofdvraag te beantwoorden.
  • Je stelt altijd wel één of twee beschrijvende of vergelijkende deelvragen op.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deelvragen
Volgorde deelvragen:
  • Door de eerste deelvraag te beantwoorden kun je aan de slag met de tweede deelvraag.
  • Je begint altijd met de beschrijvende en vergelijkende vragen.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deelvragen
* Zijn onderdelen van de hoofdvraag
* Zorgen voor structuur in je onderzoek en in je verslag
* Maken het onderzoek completer

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies