Module 1

1.1 Wat is schaars?
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1.1 Wat is schaars?

Slide 1 - Tekstslide

Schaarste is
A
De informatie die noodzakelijk is om voldoende goederen en diensten te produceren
B
de productie van voldoende middelen om in behoeften te voorzien
C
de spanning tussen de behoeften en de middelen om in de behoeften te voorzien
D
het offer dat mensen moeten brengen om zich goederen en diensten te verschaffen

Slide 2 - Quizvraag

Als je te weinig middelen hebt, dan noem je dat ..........
A
welvaart
B
reclame
C
middelen
D
schaarste

Slide 3 - Quizvraag

Ruilen zonder geld noemen we ook wel?
A
een indirecte ruil
B
een directe ruil

Slide 4 - Quizvraag

Stelling: Als een budgetlijn niet veranderd betekent dit altijd dat de prijzen ook niet zijn veranderd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Als de prijzen dalen en het budget daalt ook welke kant gaat de budgetlijn dan op?
A
Naar links
B
Naar rechts
C
Blijft gelijk
D
Kan je zo niet zeggen

Slide 6 - Quizvraag

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument meer chips koopt
D
De consument de loterij wint.

Slide 7 - Quizvraag

Als er inflatie(stijgend prijspeil) is wat zal er dan met de budgetlijn gebeuren?
A
Verschuift naar links
B
Verschuift naar rechts
C
Blijft gelijk

Slide 8 - Quizvraag

Denk aan een Product A en Product B budgetlijn. Stel de prijs van Product A verdubbelt.
Hoeveel kan je nog van maximaal van product B kopen?
A
de helft
B
ongeveer 3/4de
C
evenveel
D
Niet te zeggen zonder meer informatie

Slide 9 - Quizvraag

Wat is géén geldfunctie?
A
rekenmiddel
B
ruilmiddel
C
spaarmiddel
D
rentemiddel

Slide 10 - Quizvraag

Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is chartaal geld?
A
Munten
B
Biljetten
C
Munten en biljetten
D
Giraal geld

Slide 12 - Quizvraag

De ECB verhoogt de rente.
Wat gebeurt er met de inflatie?
A
De inflatie blijft gelijk
B
De inflatie stijgt
C
De inflatie daalt

Slide 13 - Quizvraag

Is er in 2016 sprake met inflatie of deflatie?
A
Inflatie
B
Deflatie

Slide 14 - Quizvraag

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....
A
reëel inkomen
B
nominaal inkomen
C
modaal inkomen
D
duurzaam inkomen

Slide 16 - Quizvraag

Er is 2% inflatie maar je krijgt 5% loonsverhoging, dit noem je:
A
reële loonsverhoging
B
prijscompensatie

Slide 17 - Quizvraag

Bij het nominale rendement wordt er rekening gehouden met inflatie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

CBS: ... stijgt voor derde maand op rij.
In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend.
Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer

Slide 19 - Quizvraag