WI 1T P5 - H10.2 Deel van een hoeveelheid

H10 - Breuken
WI 1T P5 Week3
H10.2 Deel van een hoeveelheid
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H10 - Breuken
WI 1T P5 Week3
H10.2 Deel van een hoeveelheid

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen W1
12.1 Werken met formules
Ik kan van een woordformule een letterformule maken door woorden te vervangen met letters.
Ik kan een pijlenketting bij een formule maken.

12.2 Gelijke formules
Ik kan controleren of formules gelijk zijn door pijlenkettingen bij de formules te maken.


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen W2
12.3 Pijlenketting omkeren
Ik kan een omgekeerde pijlenketting maken door alleen de pijlen te draaien en door alleen de bewerkingen te veranderen.

12.4 Vergelijking oplossen
Ik kan een vergelijking opstellen uit een verhaal.
Ik kan een vergelijking oplossen m.b.v. omgekeerde pijlenketting.

10.1 Gelijknamige breuken
Ik kan breuken vereenvoudigen door de teller en noemer te delen door hetzelfde getal.
Ik kan gelijknamige en ongelijknamige breuken optellen en aftrekken

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen W3
12.5 Oplossing afronden
Ik kan oplossing afronden afhankelijk van de situatie.

10.2 Deel van een hoeveelheid
Ik kan een deel van een hoeveelheid berekenen door te delen door de noemer en de uitkomst te vermenigvuldigen met de teller.
Ik kan afronden naar een geheel getal afhankelijk van de situatie.


Slide 4 - Tekstslide

2317
Geef de teller en de noemer
van deze breuk.

Slide 5 - Woordweb

3624
Met welk getal kan je beste onderstaande
breuk gebruiken om te vereenvoudigen?

Slide 6 - Woordweb

Vereenvoudig deze breuk zoveel mogelijk.

3020
A
1510
B
32
C
64
D
6040

Slide 7 - Quizvraag

Vereenvoudig deze breuk zoveel mogelijk.

7525
A
155
B
255
C
31
D
32

Slide 8 - Quizvraag

72+142=a4+142=cb
Wat komt er op de letters te staan?

Slide 9 - Woordweb

Bereken en vereenvoudig zoveel mogelijk:

43+121=...
43+121=...

Slide 10 - Open vraag

Bereken:

43+121=...
43+121=...

Slide 11 - Open vraag

10.2 Deel van een hoeveelheid
Ik kan een deel van een hoeveelheid berekenen door te delen door de noemer en de uitkomst te vermenigvuldigen met de teller.

Ik kan afronden naar een geheel getal afhankelijk van de situatie.

Slide 12 - Tekstslide

Ik kan een deel van een hoeveelheid berekenen door te delen door de noemer en de uitkomst te vermenigvuldigen met de teller.
Hoeveel is      van 72? 

Neem     van 72 >>> Deel het geheeld door de noemer >>> 72 : 6 = 12

Vermenigvuldig het antwoord met de teller >> 12 x 5 = 60

Dus      van 72  is 60.

65
61
65

Slide 13 - Tekstslide

Nog een voorbeeld: Deel van een hoeveelheid
Hoeveel is       van 120? 

Deel het geheel door de noemer >>> Deel 120 door 15 >>> 120 : 15 = 8
Vermenigvuldig het antwoord met de teller >>> 8 x  4 = 32

Dus       van 120 is 32.

154
154

Slide 14 - Tekstslide

133
Hoeveel is
van 65?

Geef je hele berekening.

Slide 15 - Woordweb

133
Hoeveel is
van 65?

Geef je hele berekening.

Slide 16 - Woordweb

Van 65 leerlingen wordt gevraagd hoe ze naar school komen.


blijkt lopend naar school te komen. Hoeveel leerlingen zijn dat?

135

Slide 17 - Open vraag

Zinvol afronden
Ik kan afronden naar een geheel getal afhankelijk van de situatie.
Vaak zal je moeten afronden omdat het antwoord een kommagetal is. Naar welk geheel getal je moet afronden is afhankelijk van de situatie.  Hiervoor moet je goed lezen en je gezond verstand gebruiken.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld1
Een klas telt 26 leerlingen. Voor een klassenactiviteit moet 
moet het eens worden met elkaar worden wat er gedaan gaat worden. 
Hoeveel leerlingen moeten het met elkaar eens worden?
>> Neem      van 26 >> 26 : 3 = 8,666....
8,666... x 2 = 17,333...
Dus 18 leerlingen moeten het met elkaar eens worden.
32
31

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld2
Uit een enquete blijkt dat van 850 leerlingen      deel met de tram naar school komt. Door corona mogen nog maar 40 mensen in een tram zitten. Hoeveel trams heeft de GVB nodig als er alleen maar leerlingen de tram gebruiken?
>> 850 : 5 = 170
>> aantal leerlingen berekenen >> 170 x 2 = 340 (leerlingen)
>> aantal trams berekenen >> 340 : 40 = 8,5 (tram)
Dus minimaal 9 trams zijn nodig.
52

Slide 20 - Tekstslide

Van 65 leerlingen wordt gevraagd hoe ze naar school komen.


blijkt lopend naar school te komen. Hoeveel leerlingen zijn dat?

145

Slide 21 - Open vraag

Voor een timmerklus thuis heb ik totaal €144,- te besteden.
Van dit bedrag wil ik maximaal besteden aan houten planken.
Een houten plank kost €5,95.
Hoeveel planken kan ik maximaal kopen?
65

Slide 22 - Open vraag

Enquete Leerdoelen
Geef in de volgende slides aan hoe je er voor staat bij de afgelopen leerdoelen.

Slide 23 - Tekstslide

Ik kan van een woordformule een letterformule maken door woorden te vervangen met letters.

😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Ik kan een pijlenketting bij een formule maken.

😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Ik kan controleren of formules gelijk zijn door pijlenkettingen bij de formules te maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Ik kan een omgekeerde pijlenketting maken door alleen de pijlen te draaien en door alleen de bewerkingen te veranderen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Ik kan een vergelijking opstellen uit een verhaal.

😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Ik kan een vergelijking oplossen m.b.v. omgekeerde pijlenketting.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Ik kan oplossing afronden afhankelijk van de situatie.

😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Ik kan een deel van een hoeveelheid berekenen door te delen door de noemer en de uitkomst te vermenigvuldigen met de teller.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Zelfstandig werken
Je hebt gewerkt aan de voorbereiding van 10.2
Ga nu aan de slag met 10.2
Kijk dit na en lever in in showbie.

Slide 32 - Tekstslide