CB1 Toetsvoorbereiding Lezen H3+4

• nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

De laatste les Nederlands voor het CP

Is er iets onduidelijk? Stel je vragen! 

Dit moet je LEREN voor het CP: 

Blz. 72 Theorie H3

Blz. 102 Theorie H4 

Blz. 236 Herhaling theorie H1

Blz. 238 Herhaling theorie H2

Blz. 240 Herhaling theorie H3

Blz. 241/242 Herhaling theorie H4

Flashcards met signaalwoorden en tekstverbanden

Dit moet je DOEN voor het CP:

• Na het leren van de theorie: Een of meerdere opdrachten van H3 en H4 maken
• Zonder boek en zo goed mogelijk
• Zelfstandig nakijken en bedenken wat je nog beter moet leren en/of oefenen 
• De antwoorden staan op Classroom onder Schoolwork --> Lezen CP2

CP2 Lezen H3+4

Wat kun je verwachten: 

16 vragen => 16 punten

8 punten behaald = 5,5

5 theorievragen (leren!)

9 vragen over een tekst

1. Wat doe je als je globaal leest?

1. Je bekijkt de tekst en leest de eerste alinea
2. Je leest de tekst goed van de eerste zin t/m de laatste zin
3. Je leest vooral de eerste en de laatste zinnen van de alinea's
4. Je zoekt bepaalde woorden op in de tekst

2. Wat is het onderwerp van een tekst?

1. De mening van een lezer over de tekst
2. 1 zin, die samenvat wat over het onderwerp gezegd wordt
3. 1 woord dat aangeeft waar een tekst over gaat
4. het eerste deel van een tekst (inleiding)

3. Op welke plaats in een tekst kun je meestal een toekomstverwachting vinden?

4. Noem twee functies van een inleiding.

5. Welke bewering is juist?

1. 'Echter' en 'eerst' = chronologisch verband
2. 'Ook' en 'bovendien' = opsommend verband
3. 'Daarna' en 'verder' = toelichtend verband
4. 'maar' en 'en' = tegenstellend verband

Ga nu naar tekst 1 op blz. 115

6. Wat is het onderwerp van deze tekst?

1. Fit worden door te lopen
2. Studie over bewegen
3. Bewegen en beter leren
4. Engelse woordjes stampen

7. Wat komt er uit testjes die breinactiviteit onderzoeken? (Alinea 2)

1. Veel bewegen maakt slimmer
2. Mensen die veel bewegen scoren beter dan inactieve mensen
3. Bewegen verslechtert de hersenwerking
4. Jongeren tussen de 5 en 12 jaar oud leren harder als ze fit zijn

8. Aan welk signaalwoord herken je de tegenstelling in alinea 4?

9. 'Maar de mening dat veel bewegen slimmer maakt, is een misvatting' (al 2).
Welke tegenstelling wordt aangegeven met het woord 'maar'?

1. mensen die lui zijn <-> mensen die veel conditie hebben
2. bewegen maakt niet slimmer <-> bewegen verbetert de hersenwerking
3. een gezond lichaam <-> een inactief lichaam
4. geestelijke activiteiten <-> lichamelijke activiteiten

10. In alinea 3 staat een signaalwoord dat hoort bij een toelichtend tekstverband. Waarbij wordt een toelichting gegeven?

1. Bij het kind
2. Bij het woord 'rood' in blauwe inkt
3. Bij een gekleurd woord dat een andere kleur aanduidt
4. Bij het noemen van een woord

11. Heeft deze tekst een slot?

12. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

1. Uit onderzoek blijkt dat je slimmer wordt van bewegen.
2. Kinderen met weinig conditie presteren matig op breintestjes.
3. Bij breintestjes moet je belangrijke zaken van bijzaken scheiden.
4. Uit onderzoek blijkt dat je hersenen beter werken als je veel beweegt.

Welke vragen hebben jullie nog? Anoniem ; )

Heel veel succes met leren!

Gebruik je hulplijnen: 

Je boek + schrift

Google Classroom: antwoorden

e-mail de juf