In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Paragraaf 3.2 Het periodieksysteem
Slide 1 - Tekstslide
Starter for "Ten" Herhaling 3.1
Pak je schrift en een pen. Maak de opdrachten zelfstandig en in rust.
Je mag alles nazoeken in je schrift, of je boek.
Noem een stof eigenschap van zout op macroniveau (zichtbare stof) en op microniveau (molecuul niveau).
Maak een fasedriehoek met de faseovergangen. Noteer bij iedere fase het symbool.
Wat gebeurt er met de watermoleculen in de lucht tijdens het rijpen.
Slide 2 - Tekstslide
Kennenlijst
Wat is het periodieksysteem?
Wat zijn de metaal-atomen en de nietmetaal-atomen?
Wat zijn de edelgassen en de halogenen?
Slide 3 - Tekstslide
Kunnenlijst
Slide 4 - Tekstslide
Voorkennis (afspraken over begrippen)
Een atoom bestaat uit een kern en daaromheen zitten elektronen in vaste banen (schillen)
In de kern zitten protonen en neutronen.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het periodieksysteem?
Op microniveau kijken we naar de deeltjes waar stoffen van gemaakt zijn.
De kleinste deeltjes van een stof noemen we moleculen, dus alle materie (alle stoffen) zijn gemaakt van moleculen.
Definitie:
Een molecuul is het kleinste deeltje van een stof die nog alle eigenschappen van de stof heeft.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het periodieksysteem?
Maar moleculen zijn ook weer opgebouwd uit bouwstenen.
Bij de scheikunde noemen we deze bouwstenen de atomen.
Er bestaan nu ongeveer 120 atoomsoorten (118) waarvan er meer dan 30 kunstmatig zijn gemaakt en alleen in een laboratorium heel kort kunnen bestaan.
Definitie:
Atomen zijn de bouwstenen van moleculen.
Slide 7 - Tekstslide
Wat is het periodieksysteem?
Deze verschillende atoomsoorten zijn gerangschikt in een tabel.
Eerst zijn de atomen op volgorde van klein naar groot gezet.
Het kleinste atoom heeft 1 proton in de kern (= waterstof) en de grootste is Oganesson (Og) en deze heeft 118 protonen in de kern.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het periodieksysteem?
Daarna zijn de atomen op chemische eigenschappen (hoe reageren ze met een zuur en hoe reageren ze met zuurstof) gegroepeerd. De stoffen die op dezelfde wijze reageren zijn onderelkaar gezet.
Deze kolom noemen we een groep. Zo is de tabel in 18 groepen gezet.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het periodieksysteem?
Ook is er gekeken hoeveel schillen met elektronen iedere stof heeft. Dit is ook bij elkaar gezet en de stoffen met evenveel schillen zitten in dezelfde regel.
Deze regel noemen we een periode.
Er zijn 7 periodes, in de eerste periode (boven aan) zitten 2 atoomsoorten, waterstof en helium.
Deze twee atoomsoorten hebben dus 1 schil (de K-schil)
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het periodieksysteem?
Nu hebben we een tabel met het kleinste element (= atoomsoort) links boven en het grootste element rechts onder.
Iedere periode (regel) komt er een schil met elektronen bij.
Iedere groep (kolom) wil iets zeggen over de manier van reageren.
Slide 11 - Tekstslide
Wat zijn de metaal-atomen en de nietmetaal-atomen?
Als we alle elementen met elkaar vergelijken is er meteen één ding dat opvalt.
Bij het reageren zijn er atoomsoorten die elektronen weg doen.
En er zijn atoomsoorten die elektronen opnemen of niet reageren.
Slide 12 - Tekstslide
Wat zijn de metaal-atomen en de nietmetaal-atomen?
De atoomsoorten die elektronen weg doen staan aan de linkerkant van het periodieksysteem, dit noemen we de metalen.
De atoomsoorten die elektronen opnemen, of niet reageren, staan aan de rechterkant van het periodieksysteem, dit noemen we de nietmetalen.
Slide 13 - Tekstslide
Wat zijn de metaal-atomen en de nietmetaal-atomen?
Slide 14 - Tekstslide
Wat zijn de edelgassen en de halogenen?
Er zijn twee groepen van de nietmetalen die je bij naam moet kennen.
De edelgassen zijn de atoomsoorten die juist niet (of zeer moeilijk) kunnen reageren. Die staan helemaal rechts in het periodieksysteem. Dit is groep 18
Slide 15 - Tekstslide
Wat zijn de edelgassen en de halogenen?
Er zijn twee groepen van de nietmetalen die je bij naam moet kennen.
De groep die er naast staat (groep 17) zijn de halogenen.
De halogenen zijn nietmetalen die heel erg heftig met metalen reageren.
Bij deze reactie ontstaat altijd een zout
Halogeen betekent "Zoutvormer"
Slide 16 - Tekstslide
Quizvragen
Neem je telefoon (of je laptop) er bij.
Ga naar lesson-up (leerling) en type de code in.
gebruik je eigen naam.
Let op per vraag heb je 10 seconde de tijd dus moet je snel reageren.
Slide 17 - Tekstslide
Hoe heet de tabel waar alle elementen in staan
A
elementen tabel
B
atoomsysteem
C
periodieksysteem
D
elementensysteem
Slide 18 - Quizvraag
Welke deeltjes zitten er in de kern van een atoom
A
protonen
B
protonen en elektronen
C
protonen en neutronen
D
protonen elektronen en neutronen
Slide 19 - Quizvraag
wat wordt er met de volgende definitie bedoeld? Het kleinste deeltje van een stof die nog alle eigenschappen van die stof bevat.
A
molecuul
B
atoom
C
element
D
ion
Slide 20 - Quizvraag
Waar staan de metalen in het periodiek systeem
A
links
B
rechts
Slide 21 - Quizvraag
Waar staan de edelgassen in het periodieksysteem
A
groep 1
B
groep 2
C
groep 17
D
groep 18
Slide 22 - Quizvraag
Hoe heten de stoffen in groep 17 van het periodieksysteem
A
edelgassen
B
metalen
C
halogenen
D
nietmetalen
Slide 23 - Quizvraag
Laatste vraag: welk metaal kan het makkelijkste met zuurstof reageren?
A
edel metaal
B
half edel metaal
C
onedel metaal
D
zeer onedel metaal
Slide 24 - Quizvraag
Huiswerk
Maken van de vragen van paragraaf 3.2
Invullen van de kennenlijst deel 2 tijdens de uitleg
Leren paragraaf 3.1 en 3.2
Doornemen kunnenlijst deel 1 en deel 2
Maken samenvatting of mindmap paragraaf 3.2
Verzinnen van vragen voor de docent
Slide 25 - Tekstslide
Starter for "Ten" Herhaling 3.1 (Antwoorden)
-1-Noem een stof eigenschap van zout op macroniveau (zichtbare stof) en op microniveau (molecuul niveau).
Op macroniveau: een zout is een vastestof, wit vankleur, oplosbaar in water.
Op microniveau: de "moleculen" zitten tegenelkaar aan en trillen, de "moleculen" kunnen met water uit elkaar gehaald worden.
-2-Maak een fasedriehoek met de faseovergangen. Noteer bij iedere fase het symbool.
Zie het plaatje op de volgende dia
-3-Wat gebeurt er met de watermoleculen in de lucht tijdens het rijpen.
In de lucht zit waterdamp (= een gas) de moleculen bewegen snel door de ruimte op grote afstand van elkaar. Tijdens het rijpen wordt dit een vaste stof, de moleculen trillen op een vaste plaats dicht bij elkaar.