A:
Iedereen krijgt een lettergreep en een vraagwoord.
Je zoekt naar de andere lettergreep, zodat er een woord ontstaat.
Je stelt elkaar de vraag: Was hast du?
B:
Heb je je maatje gevonden? Maak met z'n tweeën minstens 4 zinnen met het woord. Gebruik de vraagwoorden en kijk ook in je Lernliste. Let op de schrijfwijze. Zinnen inleveren ter controle.