Spelling en Formuleren, hoofdstuk 1

Spelling en Formuleren, H1
In deze LessonUp herhaal je een aantal begrippen die je de afgelopen weken hebt geleerd en geoefend:

1. gebiedende wijs;
2. punt, komma en dubbele punt;
3. synoniemen en verwijswoorden.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling en Formuleren, H1
In deze LessonUp herhaal je een aantal begrippen die je de afgelopen weken hebt geleerd en geoefend:

1. gebiedende wijs;
2. punt, komma en dubbele punt;
3. synoniemen en verwijswoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Welk van deze voorbeelden is géén gebiedende wijs?
A
Houd je pen vast!
B
Houd de dief!
C
Houd je rommel bij je!
D
Houd je van ijs?

Slide 2 - Quizvraag

1. gebiedende wijs.
De gebiedende wijs gebruik je wanneer je een bevel geeft; je zegt dat iemand iets moet doen. De gebiedende wijs vind je vaak terug in instruerende teksten, zoals recepten en handleidingen. (Pak een pan! Neem een ei. Gebruik een schroevendraaier!) Achter een gebiedende wijs kán een uitroepteken staan, maar dat hoeft niet. Je spelt de gebiedende wijs als de ik-vorm van het werkwoord.

Slide 3 - Tekstslide

...[binden] je jas vast op je fiets!
A
bind
B
Bindt
C
bindt
D
Bind

Slide 4 - Quizvraag

...[raden] het antwoord op deze vraag!
A
Raad
B
Raadt
C
raad
D
raadt

Slide 5 - Quizvraag

...[verzenden] het pakje via UPS.

Slide 6 - Open vraag

Doe boter in de pan. ...[braden] het vlees kort aan.

Slide 7 - Open vraag

Let op:
De gebiedende wijs gebruik je aan het begin van een zin of citaat. Dan gebruik je -dus- een hoofdletter!

Slide 8 - Tekstslide

we hebben nu online onderwijs dat is soms best lastig maar soms ook leuk je kunt af en toe de hond aaien als die langskomt lopen hij zit soms boven op mijn boeken dat is niet handig dan kan ik niet bij mijn materiaal niet alles staat in Classroom 



Slide 9 - Tekstslide

2. punt, komma, dubbele punt
- Een punt gebruik je aan het eind van de zin.
- Een komma plaats je tussen twee persoonsvormen en voor bijna alle voegwoorden (behalve 'en' en 'of'). 
- Een dubbele punt komt vóór een opsomming of vóór uitleg (een reden). In dat laatste geval kun je de dubbele punt vervangen door een komma + want.

Slide 10 - Tekstslide

Als je naar huis gaat moet je de fiets nemen
A
Als je naar huis gaat, moet je de fiets nemen
B
Als je naar huis gaat: moet je de fiets nemen.
C
Als, je naar huis gaat, moet je de fiets nemen.
D
Als je naar huis gaat, moet je de fiets nemen.

Slide 11 - Quizvraag

Ik zet mijn camera aan dat is verplicht
A
Ik zet mijn camera aan, dat is verplicht
B
Ik zet mijn camera aan: dat is verplicht.
C
Ik, zet mijn camera aan. Dat is verplicht.
D
Ik zet mijn camera aan. Dat is verplicht.

Slide 12 - Quizvraag

Jan wil je de bekers afwassen ze zijn vies
A
Jan, wil je de bekers afwassen? Ze zijn vies
B
Jan wil je de bekers afwassen: ze zijn vies.
C
Jan wil je de bekers afwassen, ze zijn vies.
D
Jan wil je de bekers afwassen? Ze zijn vies.

Slide 13 - Quizvraag

3. synoniemen en verwijswoorden
De grote man liep door de straten. Daar keek de grote man bij iedereen naar binnen. De mensen binnen schrokken van de grote man. Ze hoopten allemaal dat de grote man snel door zou lopen. Zo'n grote man hadden ze daar nog nooit gezien.

Slide 14 - Tekstslide

synoniemen en verwijswoorden
- Een synoniem is een ander woord voor een begrip dat (bijna) hetzelfde betekent. Denk aan werk, arbeid, klus.
- Een verwijswoord is een woord dat terugverwijst naar iets wat eerder genoemd is. Denk aan: De Harry Potter-serie vind ik goed. Die wil ik nog vaker lezen. 
* Bedenk in de volgende dia eens synoniemen en verwijswoorden voor 'De grote man'.

Slide 15 - Tekstslide

De grote man?

Slide 16 - Woordweb

De grote man liep door de straten. Daar keek ... bij iedereen naar binnen.
A
hij
B
zij
C
het
D
hem

Slide 17 - Quizvraag

De mensen binnen schrokken van ...
A
die kabouter
B
hem
C
die reus
D
haar

Slide 18 - Quizvraag

Ze hoopten allemaal dat ... snel door zou lopen.
A
die lange kerel
B
hij
C
het mannetje
D
het

Slide 19 - Quizvraag

Zo'n ... hadden ze nog nooit gezien.
A
boom van een kerel
B
hem
C
enorme vent
D
reus

Slide 20 - Quizvraag

Wat snap je nu het best?
A
gebiedende wijs
B
punt, komma, dubbele punt
C
synoniemen en verwijswoorden

Slide 21 - Quizvraag