Erfelijkheid 5OS2

Erfelijkheid
Wat weet je nog van de vorige les?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Project STEMSecundair onderwijs

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Erfelijkheid
Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Duid alle erfelijke kenmerken aan.
A
Een litteken
B
Oogkleur
C
Haarkleur
D
Gespierd lichaam

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijke kenmerken
  • Eigenschappen die je krijgt van je ouders
  • Worden doorgegeven via DNA
  • Aanwezig sinds je geboorte 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een gen?
A
Een stukje DNA dat bestaat uit erfelijke informatie voor 1 eigenschap
B
Een niet-erfelijk kenmerk
C
Een geslachtschromosoom
D
Een ander woord voor eicel

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Genen
  • Een gen = een stukje DNA dat bestaat uit erfelijke informatie voor 1 eigenschap
Bv gen 1 oogkleur, gen 2 haarkleur... enzovoort.
  • Van elk gen heb je twee kopieën:
  1. Kopie van je moeder 
  2. Kopie van je vader

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA bestaat uit genen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt DNA doorgegeven?
A
Door het geven van een knuffel
B
Tijdens de bevruchting
C
Je ouders geven dit als cadeau als je geboren bent
D
DNA wordt niet doorgegeven

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA doorgeven
  • Tijdens de bevruchting, door BEIDE ouders
  • Je moeder geeft DNA en je vader geeft DNA

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel chromosomenPAREN heeft een mens?
A
20
B
46
C
32
D
23

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen
  • 46 chromosomen waarvan 23 gekregen van je vader (DNA) en 23 gekregen van je moeder (DNA)
  • In totaal: 23 chromosomenPAREN

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke cellen komen de geslachtschromosomen voor?
A
In alle cellen van het lichaam
B
Alleen in de zaadcel
C
Alleen zaadcellen en eicellen
D
Alleen in de eicel

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geslachtschromosomen
  • Meisje XX
  • Jongen XY
Een vrouw geeft het X chromosoom door
Een man kan het X of Y chromosoom doorgeven 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat bedoelen ze met DOMINANT?
A
De versie op een gen dat NIET ZICHTBAAR wordt
B
Een ander woord voor DNA
C
Een ander woord voor chromosoom
D
De versie op een gen dat ZICHTBAAR wordt

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dominant en recessief
Dominant = een versie op een gen dat altijd zichtbaar wordt
  • Aanduiden met een HOOFDLETTER                bijvoorbeeld BB

Recessief = een versie op een gen dat alleen maar zichtbaar wordt als er geen dominante versie is
  • Aanduiden met een kleine letter                      bijvoorbeeld bb

Slide 16 - Tekstslide

Je schrijft altijd twee letters want je hebt altijd twee versies van een eigenschap (1 van de moeder en 1 van de vader)
Bijvoorbeeld oogkleur
Bruin is dominant ten opzichte van blauw

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle uiterlijk waarneembare kenmerken noemen we____________
A
Het genotype
B
Het fenotype
C
Een chromosoom
D
Het DNA

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Genotype en fenotype
Genotype = alle erfelijke informatie, zoals ze opgeslagen ligt in het DNA
  • Dit kan je niet meteen zien als je naar iemand kijkt

Fenotype = alle zichtbare eigenschappen (het uiterlijk van iemand) 
  • Dit kan je zien als je naar iemand kijkt

Het fenotype kan je tijdelijk veranderen maar het genotype NOOIT

Slide 19 - Tekstslide

Je schrijft altijd twee letters want je hebt altijd twee versies van een eigenschap (1 van de moeder en 1 van de vader)
Tot slot: 2 nieuwe begrippen
  1. Homozygoot
  2. Heterozygoot

Werkbundel pg. 13 


Slide 20 - Tekstslide

Fout in de cursus
Afbeelding pg 13 -> fenotype vader (blauwe ogen --> nee: BRUINE ogen)
Homozygoot en heterozygoot
Homozygoot = beide versies van een gen voor een eigenschap zijn hetzelfde
  • B B of b b (voorbeeld oogkleur: bruin (b)  en blauw (B)

Heterozygoot = beide versies van een gen voor een eigenschap zijn niet hetzelfde 
  • B b (voorbeeld oogkleur: bruin (b) en blauw (B)


Slide 21 - Tekstslide

Je schrijft altijd twee letters want je hebt altijd twee versies van een eigenschap (1 van de moeder en 1 van de vader)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 8, pg 13

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 8, pg 13
Homozygoot: B B en b b
Heterozygoot: B b

Slide 25 - Tekstslide

Start les terug via ppt