1HV: PV, ZD en Zelfst nw en lidwoord

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd),
D
vraagzin maken; eerste werkwoord in die zin is de pv
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd),
D
vraagzin maken; eerste werkwoord in die zin is de pv

Slide 1 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Vraagzin maken: eerste werkwoord in die zin is de pv

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Welk zinsdeel is altijd een werkwoord?
A
Onderwerp
B
Persoonsvorm
C
lijdend voorwerp

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.

A
De persoonsvorm is dochter
B
De persoonsvorm is was
C
De persoonsvorm is vakantie
D
De persoonsvorm is het

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm van deze zin:

Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verdeel de zin in zinsdelen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vanmiddag heb ik een bloemetje aan Sheila gegeven.
A
Vanmiddag heb/ik/een bloemetje/aan Sheila/gegeven
B
Vanmiddag/heb/ik/een bloemetje/aan Sheila/ gegeven
C
Vanmiddag/heb ik/ een bloemetje/ aan Sheila gegeven.
D
Vanmiddag/heb/ik een bloemetje/aan Sheila/ gegeven.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dirk heeft verleden week woensdag zes paprika's geplukt.
A
Dirk/heeft/verleden week/ woensdag zes paprika's/geplukt
B
Dirk heeft/verleden week/woensdag/zes paprika's/geplukt.
C
Dirk/heeft/verleden week/woensdag/zes paprika's/geplukt.
D
Dirk/heeft/verleden week woensdag/zes paprika's/geplukt.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onlangs heb ik een cadeau voor Rosa gekocht.
A
Onlangs/heb/ ik/een cadeau/ voor Rosa gekocht.
B
Onlangs/heb ik/een cadeau/ voor Rosa/gekocht.
C
Onlangs/heb/ik/een cadeau/ voor Rosa/gekocht.
D
Onlangs heb ik/ een cadeau/ voor Rosa gekocht.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



In het huis van mijn vriend wonen weinig mensen.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Veel mensen geven hun kleding een tweede leven door ze door te geven aan anderen.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies