Spelling

Spelling
Vandaag:
- Hoofdletters
- Interpunctie: punt, puntkomma en dubbele punt
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Spelling
Vandaag:
- Hoofdletters
- Interpunctie: punt, puntkomma en dubbele punt

Slide 1 - Tekstslide

Waar zit de fout?

Slide 2 - Open vraag

Hoofdletters
Hoofdletters gebruik je bij:
- Het begin van de zin
- Namen van mensen: Jan van Dijk vs. meneer Van Dijk
- Merknamen/namen van bedrijven/films: Douwe Egberts, Pathé, Harry Potter, Grolsch
- Namen van landen/plaatsen: Zwitserland, Utrecht
- Namen van feesten (alleen het feest zelf!): Kerstmis (en kerstboom), Pasen
- Namen van geloof: Mohammed, de Bijbel (let op: als er naar een bijbel of een god wordt verwezen, en niet het enige echte boek zelf of de enige echte God, dan schrijf je het met een kleine letter) 

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletters
Hoofdletters gebruik je bij:
- Het begin van een opsomming
Ik ga op vakantie en neem de volgende drie dingen mee:
  • Zonnebrand om me in te smeren;
  • Een strandbal om in de zee mee over te gooien;
  • Tijdschriften om te lezen.
- Het begin van een citaat:
Hij zei: "Je moet echt eens stoppen met roken."

Slide 4 - Tekstslide

Wat hoeft niet met een hoofdletter te worden geschreven?
A
Algemeen Dagblad
B
Sinterklaas
C
Kerstversiering
D
Allah

Slide 5 - Quizvraag

Wat hoeft niet met een hoofdletter te worden geschreven?
A
Breaking Bad
B
Heerenveen
C
Amstel
D
Paashaas

Slide 6 - Quizvraag

Marloes zei: "die leerling kwam niet opdagen." Waar zit de fout?
A
Marloes hoeft niet met een hoofdletter
B
die moet met een hoofdletter
C
leerling moet met een hoofdletter
D
Er zit geen fout in de zin

Slide 7 - Quizvraag

Als je een opsomming gebruikt, dan schrijf je de eerste letter van de eerste woorden met een:
A
Hoofdletter
B
kleine letter

Slide 8 - Quizvraag

Punt (.), puntkomma (;) of dubbele punt (:)
Een punt gebruik je om een zin mee af te sluiten.

Als je je verhaal leesbaar wilt houden, kun je niet achter alle zinnen punten zetten.

Je gebruikt dan een puntkomma of dubbele punt.

Slide 9 - Tekstslide

Puntkomma (;)
Kun je in twee situaties gebruiken:
1. Aan het einde van een opsomming
Ik moet vandaag nog drie dingen doen:
- De wasmachine aanzetten;
- Boterhammen voor morgen smeren;
- Nieuwe inkt halen voor in de printer.
Let op: het laatste teken aan het einde van een opsomming is een punt!

Slide 10 - Tekstslide

Puntkomma (;)
Kun je in twee situaties gebruiken:
2. Om twee losse zinnetjes aan elkaar te plakken
Ik heb de afspraak van vandaag afgezegd; ik maak morgen wel een nieuwe.
Je zou hier ook kunnen kiezen voor een punt.
Ik heb de afspraak van vandaag afgezegd. Ik maak morgen wel een nieuwe.
Zorgt ervoor dat het wat mooier lijkt.

Slide 11 - Tekstslide

De dubbele punt (:)
Gebruik je in vier situaties:
1. Om aan te geven dat er een opsomming komt
De volgende taken staan nog op mijn lijstje:
- De was doen;
- De hond uitlaten.
2. Aan het begin van een citaat (iets wat letterlijk door een ander is gezegd)
Toen de interviewer vroeg naar een verklaring zei Johnny Depp: "Daarvoor kunt u met mijn advocaat spreken."

Slide 12 - Tekstslide

De dubbele punt (:)
Gebruik je in drie situaties:
3. Om oorzaak en gevolg aan elkaar te verbinden
De bus had vertraging: daardoor kwam ik te laat in de les.
Oorzaak = de bus had vertraging
Gevolg = ik kwam te laat in de les
4. Om een reden te geven
Ik ga niet naar de sportschool vandaag: ik heb er geen zin in.

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer gebruik je geen dubbele punt?
A
Om een reden aan te geven
B
Om oorzaak en gevolg aan elkaar te verbinden
C
Om aan te geven dat er een citaat komt
D
Aan het einde van de verschillende delen van de opsomming

Slide 14 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
De wedstrijd werd afgelast. Dat kwam door het onweer.
B
De wedstrijd werd afgelast: dat kwam door het onweer.
C
De wedstrijd werd afgelast, dat kwam door het onweer.
D
De wedstrijd werd afgelast dat kwam door het onweer.

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Het eten is verbrand: de gasten krijgen nu niks.
B
Hij kon zijn huiswerk niet maken, hij snapte er niks van.
C
De les ging vandaag niet door; morgen wordt hij ingehaald.
D
Ik moet mijn afspraak verzetten, er kwam iets tussen.

Slide 16 - Quizvraag

Ik snap nu beter wanneer ik de punt, puntkomma en dubbele punt moet gebruiken.
Ja
Nee

Slide 17 - Poll