Imparfait

l'imparfait et le passé composé
Je kunt de passé composé vergelijken met een film (bewegingen, gebeurtenissen) en de imparfait met een foto (stilstand, beschrijvingen).
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

l'imparfait et le passé composé
Je kunt de passé composé vergelijken met een film (bewegingen, gebeurtenissen) en de imparfait met een foto (stilstand, beschrijvingen).

Slide 1 - Tekstslide

de imparfait

dit is de verleden tijd:

ik was, ik ging, jij deed, hij had

Slide 2 - Tekstslide

de passé composé

dit is de voltooide tijd:

ik ben geweest, ik ben gegaan, jij heb gedaan, hij heeft gehad


(RAPPEL: de passé composé heeft altijd
een hulpww être of avoir)

Slide 3 - Tekstslide

Comment formes-tu l' imparfait?
Als startpunt neem je de nous vorm van de Présent. Daar haal je 'ons' vanaf en zet je de juiste uitgangen achter 
(de enige uitzondering is être - de 'imparfait-stam' is: ét-)
Voorbeeld van een regelmatig werkwoord op -er
Je parl - ais
Tu parl - ais
Il / Elle / On parl - ait
Nous parl - ions
Vous parl - iez
Ils / Elles parl - aient

Slide 4 - Tekstslide

De  imparfait van être
Je kunt hier NIET de  nous vorm van de Présent nemen. 
Het is de enige uitzondering : de 'imparfait-stam' is: ét-

J'étais
Tu étais
Il / Elle / On était
Nous étions
Vous étiez
Ils / Elles étaient

Slide 5 - Tekstslide

Wat is nu de ik-vorm imparfait van:
avoir
porter
prendre
pouvoir
vouloir
aller
faire
sentir

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

In welke tijd staat de zin?
Tu écoutais la radio?
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 19 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
J'aime le français
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 20 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
J'ai été en Espagne
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 21 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
C'était super!
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 22 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
Je m'appelle Annabelle
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 23 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
J'ai regardé la télévision
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 24 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
Tu habitais où?
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 25 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
Mon école est à Gouda
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 26 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
J'avais 12 ans
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 27 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?
Nous avons visité Paris
A
présent (tt)
B
imparfait (ovt)
C
passé composé (vtt)

Slide 28 - Quizvraag

vertaal:
il avait

Slide 29 - Open vraag

vertaal:
nous étions

Slide 30 - Open vraag

vertaal:
tu adorais

Slide 31 - Open vraag

vertaal:
j'écoutais

Slide 32 - Open vraag

vertaal:
on allait

Slide 33 - Open vraag

vertaal:
vous dansiez (mv)

Slide 34 - Open vraag

vertaal:
elles chantaient

Slide 35 - Open vraag

maak de imparfait 
van de gegeven vorm volgens het voorbeeld:


il / habiter    
=>
il habitait

Slide 36 - Tekstslide

je / écouter

Slide 37 - Open vraag

nous / aller

Slide 38 - Open vraag

Marco / être

Slide 39 - Open vraag

Elles / danser

Slide 40 - Open vraag

tu / adorer

Slide 41 - Open vraag

on / aimer

Slide 42 - Open vraag

elle / détester

Slide 43 - Open vraag

vous / avoir

Slide 44 - Open vraag