3kgt les 27 en 28

 les 17 januari 2022
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 les 17 januari 2022

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Herhaling Les 27
Instructie woordspeling en beeldspraak (Les 28)
Maken vraag 1 t/m 6 (Les 28)
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
Les 27 - de functie van een alinea

Slide 3 - Tekstslide

Functie van een alinea
Elke alinea, of een groepje alinea's samen, heeft binnen de tekst een functie. De schrijver heeft er een bedoeling mee. Door signaalwoorden te herkennen in een alinea, zal je de functie van de alinea sneller herkennen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de functie van de inleiding?

De schrijver..
A
geeft een reden waarom hij de tekst schrijft
B
geeft een samenvatting van het probleem waarover de tekst gaat.
C
geeft zijn mening over de kwaliteiten van koks van nu.
D
geeft een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst.

Slide 5 - Quizvraag

De kern van een tekst bestaat uit een aantal alinea's die met elkaar te maken hebben.
Er zijn verschillende tekstverbanden mogelijk, bijvoorbeeld opsomming. Noem er nog twee.

Slide 6 - Open vraag

Het slot van een tekst kan verschillende functies hebben, bijvoorbeeld een advies geven.
Noem nog twee functies die het slot van een tekst kan hebben.

Slide 7 - Open vraag

Instructie 
Les 28- woordspeling en beeldspraak

Slide 8 - Tekstslide

Woordspeling
Met een woordspeling probeert de schrijver op het verkeerde been te zetten en te laten nadenken. Hij wil er meestal een humoristisch effect mee bereiken. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden
Word bokser; meer kans op slagen.

Uitleg
Betekenis 1: letterlijk kans op lichamelijk letsel (geslagen worden)

Betekenis 2: figuurlijk kans op goede carrièrevooruitzichten
Uitleg
Iemand van kant maken.
Letterlijke betekenis: kant is een soort stof.
Figuurlijke betekenis: iemand dood maken

Slide 10 - Tekstslide

Beeldspraak
Bij beeldspraak vergelijkt de schrijver de werkelijkheid met een 'beeld', iets wat hem aan die werkelijkheid doet denken.

Daarmee makt hij zijn tekst mooier, sterker, duidelijker, opvallender of grappiger.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Je kamer lijkt wel een zwijnenstal.
Je kamer is een rommel 

2. Jij voelt je hier als een vis in het water, of niet?
Jij bent helemaal op je plek hier; je voelt je goed
Tip
Je kunt de beeldspraak vaak herkennen aan de woorden die aan het beeld voorafgaan: 'als'; 'alsof'; 'net' of 'van' of door werkwoorden 'lijken' of 'zijn'.

Slide 12 - Tekstslide

Bedenk met je buurman of buurvrouw een voorbeeld van een woordspeling of beeldspraak. Zet erbij of het een woordspeling of beeldspraak is.

Slide 13 - Open vraag

Aan de slag
Maak les 28: vraag 1 t/m 6.

Gebruik de uitleg in het vak Belangrijk als je er even niet uitkomt. 

Je kunt daarna verder met 7 t/m 12.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Zegt de ene kaars tegen de andere: Zullen we vanavond uitgaan?
A
woordspeling
B
beeldspraak

Slide 16 - Quizvraag

Het is hier een zwijnenstal.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 17 - Quizvraag

Hij heeft een hart van goud.
A
woordspeling
B
beeldspraak

Slide 18 - Quizvraag

De cursus lassen voor beginners is afgelast.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 19 - Quizvraag

De oude brandweerman maakte een uitgebluste indruk.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 20 - Quizvraag

Zijn buik lijkt wel een luchtballon.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 21 - Quizvraag


A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 22 - Quizvraag

Welke woordspeling of beeldspraak gebruik jij wel eens?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide