Les 28 woordspeling en beeldspraak

Woordspeling en beeldspraak
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordspeling en beeldspraak

Slide 1 - Tekstslide

Startklaar
Telefoon in de telefoontas
Spullen op tafel: boek en schrift



Slide 2 - Tekstslide

Lesprogramma
- Nakijken
- Terugblik
- Wat gaan we leren?
Les 28– Hoe gebruikt een schrijver woordspeling en beeldspraak?
- Samen starten
- Instructie
- Zelfstandig werken
- Nabespreken/huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken 


Les 27 opdracht 1 t/m 9

Slide 4 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de functie van een alinea?
A
bedoeling van de schrijver
B
indeling van een tekst

Slide 5 - Quizvraag

Welke functie vervult het slot van de alinea?

Slide 6 - Open vraag

Leerdoelen

Je leert wat woordspeling en beeldspraak is en hoe een schrijver ze kan gebruiken in zijn tekst.

Slide 7 - Tekstslide

Ik weet wat een woordspeling of een beeldspraak is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

Woordspeling en beeldspraak
Eerst even een filmpje….

Slide 9 - Tekstslide

Woordspeling
De schrijver gebruikt woordspeling om de lezer op het verkeerde been te zetten en te laten nadenken.

Doel: humoristisch effect aan de tekst geven

Slide 10 - Tekstslide

Woordspeling
Verschillende soorten woordspelingen:
1. Het gebruik van een dubbele betekenis: 
‘ Zegt de ene kaars tegen de andere:”Zullen we vanavond uitgaan?” 

2. Het aanpassen van (letters van een) woord, of de woordvolgorde: 
- Wie niet slim is, moet sterk zijn. 
- Iedereen heeft recht op mijn mening.

Slide 11 - Tekstslide

Lees de tekst op het t-shirt. Van welke woordspeling is hier gebruik gemaakt?
A
Gebruik van dubbele betekenis
B
Het aanpassen van (letters van een) woord, of de woordvolgorde

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord heeft een dubbele betekenis?

Ik scoor ook wel zonder WK

Slide 13 - Open vraag

Welk woord heeft een dubbele betekenis?

Hoezo Oranje-koorts? Ik voel me prima

Slide 14 - Open vraag

Welk woord heeft een dubbele betekenis?

Mijn tandarts vond dat ik een kroon nodig had. eindelijk iemand die me begrijpt.

Slide 15 - Open vraag

Wat is de grap in de volgende woordspeling?

Helemaal naar de pepernoten!

Slide 16 - Open vraag

Wat is de grap in de volgende woordspeling?

Ik hou niet van mensen die nooit hun zin af

Slide 17 - Open vraag

Beeldspraak
De schrijver vergelijkt de werkelijkheid  met een ‘beeld’, iets wat hem aan die werkelijkheid doet denken. 

Doel: de tekst mooier, sterker, duidelijker, opvallender of grappiger maken.

Slide 18 - Tekstslide

Beeldspraak
Beeldspraak kun je herkennen  aan de woorden die aan het beeld vooraf gaan: als, alsof, net of, lijken of zijn. 

Raoul voelt zich als een vis in het water.
Je kamer lijkt wel een zwijnenstal
Hij heeft een hart van goud
Ze is een schat van een meid.

Slide 19 - Tekstslide

Waterfietsen na hoosbuien.

Waarom is waterfietsen hier een beeldspraak?
A
De foto laat een beeld zien van waterfietsen
B
Het fietsen door het water wordt vergeleken met fietsen op een waterfiets
C
Het fietsen door een tunnel met veel water erin heet waterfietsen

Slide 20 - Quizvraag

Maak van de volgende zin een beeldspraak:

Rachid rijdt met een enorme snelheid.

Slide 21 - Open vraag

Ik weet wat een woordspeling en beeldspraak is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Beeldspraak en woordspeling in beeld!
Nog even oefenen…

met beeldspraak en woordspelingen.

Slide 23 - Tekstslide

Welke beeldspraak zie je hier?
A
Zo trots als een pauw
B
Rood als een kreeft
C
Zo groen als gras
D
Zo groot als een pauw

Slide 24 - Quizvraag

Welke beeldspraak zie je hier?
A
Oren zo groot als een haas
B
Een gebit zo groot als een haas
C
Hij ging er als een haas vandoor
D
Hij koos het hazenpad

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent de beeldspraak:

‘Je bent zo blind als een mol’?
A
Je kunt net zo goed voelen als een mol
B
Je kunt net zo goed graven als een mol
C
Je bent onhandig
D
Je kunt niets zien

Slide 26 - Quizvraag

Aan de slag!

  • Je werkt individueel 
  • Maak opdracht 1 tot en met  11 van les 28    
  • Lees de theorie nog een keer door bij opdracht 4 (Dit is ook de opdracht!)
  • We gaan het samen nakijken.  

Slide 27 - Tekstslide

Welke woordspeling wordt hier gemaakt?

Slide 28 - Open vraag

Welke woordspeling wordt hier gemaakt?

Slide 29 - Open vraag

Welke beeldspraak zie je hier?
A
Zo vies als een varken
B
Zo lui als een varken
C
Zo mooi als een varken
D
Zo pienter als een varken

Slide 30 - Quizvraag

De docent zei tegen de leerling: ’Je loopt als een kip zonder kop de klas binnen’.

Wat betekent deze beeldspraak?
A
De leerling loopt netjes de klas binnen
B
De leerling loopt tokkend de klas binnen
C
De leerling loopt de klas binnen zonder te kijken waar hij loopt
D
De leerling loopt de klas binnen met meerdere vrienden

Slide 31 - Quizvraag

In de kerstvakantie ben ik zo ziek geweest als een hond.

Wat zeg ik eigenlijk?
A
Ik ben niet ziek geweest
B
Ik ben ziek geweest
C
Ik ben erg ziek geweest
D
Ik ben heel erg ziek geweest

Slide 32 - Quizvraag

Welk woord is hier een woordspeling?

Leg de woordspeling uit.

Slide 33 - Open vraag