gram opdr 2-3 (rvl)

grammatica blok 3
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

grammatica blok 3

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les: 
- Heb je de verschillende woordsoorten nog een keer herhaald en geoefend. 
- Heb je nog eens geoefend met samengestelde zinnen, hoofdzinnen en bijzinnen. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke van onderstaande woorden zijn lidwoorden?
A
wie, wat, waar
B
de, het , een
C
deze, die, dat
D
jouw, mijn, ons

Slide 3 - Quizvraag

Welk van onderstaande woorden zijn zelfstandige naamwoorden?
A
Piet, boek, bladzijden
B
Piet, ik, vliegen
C
boek, rennen, lopen

Slide 4 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord (znw)
* dieren
* dingen
* mensen 
* planten 
tip 1: je kunt er de, het of een voorzetten 
tip 2: Je kan er een verkleinwoord van maken 
tip 3: Je kan ze vaak in het meervoud zetten 

Slide 5 - Tekstslide

Welk van de onderstaande woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
lieve, leuke, schattige
B
lopen, rennen, vliegen
C
ik, jij, hij, ze, het
D
gelopen, ontvangen, betaald

Slide 6 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

"die lieve opa"
"de schattige baby"
"de gekke leerling"

Slide 7 - Tekstslide

Welk van de volgende woorden zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
vliegen, lopen, rennen
C
in, op, onder
D
nieuwe, oude, houten

Slide 8 - Quizvraag

Voorzetsels 
* maakt altijd deel uit van een zinsdeel
tip: gebruik .... de kast of ... het schoolfeest

op de kast, onder de kast, naast de kast, voor de kast, in de kast
tijdens het schoolfeest, na het schoolfeest, sinds het schoolfeest

Slide 9 - Tekstslide

Geef hieronder het persoonlijk voornaamwoord aan
A
ik
B
meneer
C
vlieg
D
Gerard

Slide 10 - Quizvraag

Persoonlijke voornaamwoorden

Verwijzen naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
(ik, jij, hem, zij ) 


Slide 11 - Tekstslide

Geef het bezittelijk voornaamwoord aan.
A
fiets, auto
B
jij, ik
C
Lieke, Anne
D
mijn, jouw

Slide 12 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord 
Geeft een bezit aan.
Mijn boek 
Jouw fiets
Onze auto 

Slide 13 - Tekstslide

Geef het vragend voornaamwoord aan.
A
mijn, jouw
B
wie, wat, welke,
C
ik, jij, hij, zij

Slide 14 - Quizvraag

Vragend voornaamwoord
Wie, wat, welke en wat voor (een) zijn vragende voornaamwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij

Slide 16 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord 
Wijst iets of iemand aan.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een znw staan. Het verwijst dan naar het inw
bv:
Ga je dit kopen? 
Dat rapport is uitstekend!  
Aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, dit, die en dat.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Anne, Lieke
B
wanneer, hoe
C
die, dat

Slide 18 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Verwijst terug naar een woord of een woordgroepje dat er vlak voor staat.

De betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wat en wie.
bv
Het antwoord dat Marloes geeft, is fout. 

Slide 19 - Tekstslide

enkelvoudige zin
is een zin met één persoonsvorm. 

bv: vanavond komt er een docu op tv over de effecten van alcoholgebruik bij jongeren. 



Slide 20 - Tekstslide

samengestelde zin
is een zin met meerdere persoonsvormen. 

bv: Voordat ik naar school ga, bekijk ik de buienradar. 



Slide 21 - Tekstslide

hoofdzin en bijzin 
Als een zin is samengesteld, dus meerdere persoonsvormen heeft, dan is er altijd een hoofdzin en een bijzin





Slide 22 - Tekstslide

hoofdzin
Als een zin is samengesteld, dus meerdere persoonsvormen heeft, dan is er altijd een hoofdzin en een bijzin
De hoofdzin is het deel van de zin waarin de persoonsvorm het eerste of tweede zinsdeel is. 

vb: Bo / zoekt / haar paraplu, omdat het hard regent.
'Zoekt' is het tweede zinsdeel, dus 'Bo zoekt haar paraplu' is de hoofdzin.





Slide 23 - Tekstslide

bijzin
Als een zin is samengesteld, dus meerdere persoonsvormen heeft, dan is er altijd een hoofdzin en een bijzin
De bijzin is het deel van de zin waarin de persoonsvorm niet het eerste of tweede zinsdeel is. Als je de bijzin weglaat, houd je een goede zin over.

vb: Bo / zoekt / haar paraplu, omdat het hard regent.
'omdat het hard regent' is de bijzin. Als we die weglaten, houden we een goede zin over: Bo zoekt haar paraplu





Slide 24 - Tekstslide

hoofdzin+bijzin?
Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
A
H, B
B
B, H

Slide 25 - Quizvraag


Nadat ze hadden ingelogd, konden ze meedoen met de les.
A
H, B
B
B, H

Slide 26 - Quizvraag

Hoofdzin-bijzin?
Hoewel het vroeg licht werd, zongen de vogels nog niet.
A
B, H
B
H, B

Slide 27 - Quizvraag

Hoofdzin-bijzin?
Als het lukt, ga ik met je mee want dat vind ik leuk.
A
BZ - HZ -BZ
B
HZ - BZ - HZ
C
BZ - HZ - HZ

Slide 28 - Quizvraag

Huiswerk

Maak opdracht 2 en 3
blz 184

Slide 29 - Tekstslide