Voorbereiding Toets Taalverzorging MBO 4 leerjaar 1

Voorbereiding Toets Taalverzorging MBO 4 leerjaar 1
periode 1 
NUN 1.1 t/m 1.3
(zie studiewijzer)
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 49 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voorbereiding Toets Taalverzorging MBO 4 leerjaar 1
periode 1 
NUN 1.1 t/m 1.3
(zie studiewijzer)

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel: inzicht in eigen kennis en kunnen
Lesdoel
 Je kunt de verschillende  woordsoorten benoemen.
Je herkent en benoemt de zinsdelen, 
Je weet wanneer een zin enkelvoudig of samengesteld is.
Je herkent en benoemt hoofdzinnen en bijzinnen.    
 



Slide 2 - Tekstslide

1   Schrijf de werkwoorden op en benoem deze.
 Kies uit: persoonsvorm – infinitief – voltooid deelwoord – tegenwoordig deelwoord.
Jaiden liep fluitend naar huis, omdat hij een voldoende voor zijn toets Nederlands had gehaald.





















Slide 3 - Tekstslide

1   Welke vorm heeft het werkwoord?
 Kies uit: persoonsvorm – infinitief – voltooid deelwoord – tegenwoordig deelwoord.
Jaiden liep fluitend naar huis, omdat hij een voldoende voor zijn toets Nederlands had gehaald.
liep:   pv
fluitend:  td
had:  pv
gehaald:  vd


















Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de werkwoorden op en benoem deze.
 Kies uit: persoonsvorm – infinitief – voltooid deelwoord – tegenwoordig deelwoord.
 Doordat de buschauffeur tijdig remde, heeft hij gelukkig een ongeluk kunnen voorkomen.








Slide 5 - Tekstslide

2 Welke vorm heeft het werkwoord?
 Kies uit: persoonsvorm – infinitief – voltooid deelwoord – tegenwoordig deelwoord.
 Doordat de buschauffeur tijdig remde, heeft hij gelukkig een ongeluk kunnen voorkomen.

remde:  pv
heeft:   pv
kunnen: inf
voorkomen: inf






Slide 6 - Tekstslide

Schrijf de zelfstandige naamwoorden op.

Amira werkt sinds drie maanden als gastvrouw in een chic restaurant.

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf de zelfstandige naamwoorden op.
Amira werkt sinds drie maanden als gastvrouw in een chic restaurant.

Amira
maanden
gastvrouw
restaurant

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden op.
De creatieve studenten maakten van gebruikte, plastic tassen nieuwe kleding.

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de juiste bijvoeglijke naamwoorden op.
De creatieve studenten maakten van gebruikte, plastic tassen nieuwe kleding.
creatieve
gebruikte
plastic (stof.bn)
nieuwe

Slide 10 - Tekstslide

Benoem de onderstreepte woorden.
 Kies uit: persoonlijk voornaamwoord – bezittelijk voornaamwoord – ander woordsoort.
 Henk pakt zijn koffers en vertrekt naar Oostenrijk, waar veel bergen zijn, om deze samen met zijn vrouw en hun kinderen te beklimmen.











Slide 11 - Tekstslide

Benoem de onderstreepte woorden.
 Kies uit: persoonlijk voornaamwoord – bezittelijk voornaamwoord – andere woordsoort.
 Henk pakt zijn koffers en vertrekt naar Oostenrijk, waar veel bergen zijn, om deze samen met zijn vrouw en hun kinderen te beklimmen.
zijn: bez. vnw
zijn: aw (pv)
zijn: bez. vnw
hun: bez. vnw










Slide 12 - Tekstslide

Benoem de onderstreepte woorden.
 Kies uit: persoonlijk voornaamwoord – bezittelijk voornaamwoord – andere woordsoort.
We kunnen helaas niet aan haar verzoek voldoen, maar wel aan die van jou.

Slide 13 - Tekstslide

Benoem de onderstreepte woorden.
 Kies uit: persoonlijk voornaamwoord – bezittelijk voornaamwoord – andere woordsoort.
We kunnen helaas niet aan haar verzoek voldoen, maar wel aan die van jou.

we    = pers.vnw
haar = bez.vnw
jou    = pers.vnw

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf op hoeveel aanwijzende voornaamwoorden er in onderstaande zin staan.
 Heb je ooit zulke mooie bloemen gezien, zoals die rode rozen op de glazen tafel?
 A 1
 B 2
 C 3
 D geen


Slide 15 - Tekstslide

Schrijf op hoeveel aanwijzende voornaamwoorden er in onderstaande zin staan.
 Heb je ooit zulke mooie bloemen gezien, zoals die rode rozen op de glazen tafel?
 
 B 2



Slide 16 - Tekstslide

Welk(e) voegwoord(en) zie je? Noteer deze.
 Of het bevrijdingsfestival in Haarlem dit jaar weer zo’n succes wordt, valt te bezien, maar er komen in ieder geval leuke bands.


Slide 17 - Tekstslide

Staat of staan er voegwoorden in deze zin? Zo ja: welk(e)?
 Of het bevrijdingsfestival in Haarlem dit jaar weer zo’n succes wordt, valt te bezien, maar er komen in ieder geval leuke bands.

 Of 
maar


Slide 18 - Tekstslide

Staat of staan er voorzetsel(s) in deze zin? Zo ja: noteer deze.
 De liedjes van rappers gaan vaak over wat er in hun wijk speelt, de rappers zien zichzelf dan ook als jongens van de straat.


Slide 19 - Tekstslide

Staan er één of meer voorzetsels in deze zin? Zo ja: welk(e)?
 De liedjes van rappers gaan vaak over wat er in hun wijk speelt, de rappers zien zichzelf dan ook als jongens van de straat.
 
 van
 over
 in
 van
 

Slide 20 - Tekstslide

Kies uit: werkwoord – lidwoord – zelfstandig naamwoord – bijvoeglijk naamwoord – persoonlijk voornaamwoord – bezittelijk voornaamwoord – aanwijzend voornaamwoord – voegwoord – voorzetsel – andere woordsoort.
Tijdens de historische WK-finale van 1974 verloor het Nederlands elftal van West- Duitsland met 1-2.













Slide 21 - Tekstslide

Kies uit: werkwoord – lidwoord – zelfstandig naamwoord – bijvoeglijk naamwoord – persoonlijk voornaamwoord – bezittelijk voornaamwoord – aanwijzend voornaamwoord – voegwoord – voorzetsel – andere woordsoort.
Tijdens de historische WK-finale van 1974 verloor het Nederlandse elftal van West- Duitsland met 1-2.
tijdens:  vz                               het: lidwoord                
de:  lw                                       Nederlandse: bn  
historische: bn                     elftal: zn
WK-finale: zn                         van: vz
van: vz                                      West-Duitsland: zn   
verloor: werkwoord            met: vz














Slide 22 - Tekstslide

Zinsdelen 1.2
Persoonsvorm (pv)                     Meewerkend voorwerp (mv)
Gezegde (gez.)                             Bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.) 
Onderwerp (ow)
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 23 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm (pv) en het werkwoordelijk gezegde (gez.).
 Tijdens de theatervoorstelling begonnen verschillende mensen te klappen.

pv:
gez.:





Slide 24 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm (pv) en het werkwoordelijk gezegde (gez.).
 Tijdens de theatervoorstelling begonnen verschillende mensen te klappen.

pv: begonnen
gez.: begonnen te klappen





Slide 25 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm en het gezegde.
Luca probeert het probleem grondig aan te pakken.

pv
gez.

Slide 26 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm en het gezegde.
Luca probeert het probleem grondig aan te pakken.

pv = probeert
gez. = probeert aan te pakken

Slide 27 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm en het gezegde.
De studenten zijn weer met elkaar aan het stoeien.

pv
gez.

Slide 28 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm en het gezegde.
De studenten zijn weer met elkaar aan het stoeien.

pv = zijn
gez. =  zijn aan het stoeien

Slide 29 - Tekstslide

Noteer het gezegde en het onderwerp
De afgelopen dagen zijn de verkiezingen in America elke dag in het nieuws geweest.

gez
ow

Slide 30 - Tekstslide

Noteer het gezegde en het onderwerp
De afgelopen dagen zijn de verkiezingen in America elke dag in het nieuws geweest.

gez. = zijn geweest
ow = de verkiezingen in America

Slide 31 - Tekstslide

In welke zin(nen) is het onderwerp juist onderstreept?
 A Melissa en Fatiha willen na hun studie samen een wereldreis gaan maken.
 B Dat boek over verpleegkundige diagnostiek ligt weer in je kast.
 C Vanwege de zware regenval werd het geplande openingsfeest uitgesteld.
 D Het hebben van een rijbewijs heeft veel voordelen voor werkzoekenden.

Slide 32 - Tekstslide

In welke zin(nen) is het onderwerp juist onderstreept?
 A Melissa en Fatiha willen na hun studie samen een wereldreis gaan maken.
 B Dat boek over verpleegkundige diagnostiek ligt weer in je kast.
 C Vanwege de zware regenval werd het geplande openingsfeest uitgesteld.
 D Het hebben van een rijbewijs heeft veel voordelen voor werkzoekenden.

Slide 33 - Tekstslide

Noteer het lijdend voorwerp
Met deze ingrediënten kunnen wij een heerlijke stoofschotel bereiden.

lv =

Slide 34 - Tekstslide

Noteer het lijdend voorwerp.
Met deze ingrediënten kunnen wij een heerlijke stoofschotel bereiden.

lv = een heerlijke stoofschotel

Slide 35 - Tekstslide

Noteer het meewerkend voorwerp.
De docent deelt ons het goede nieuws mee.

mv = 

Slide 36 - Tekstslide

Noteer het meewerkend voorwerp.
De docent deelt ons het goede nieuws mee.

mv = ons

Slide 37 - Tekstslide

Noteer het meewerkend voorwerp.
Remco voerde de kippen nog wat extra mais.

mv = 

Slide 38 - Tekstslide

Noteer het meewerkend voorwerp.
Remco voerde de kippen nog wat extra mais.

mv = de kippen

Slide 39 - Tekstslide

Noteer de bijwoordelijke bepaling.
In het restaurant werden wij als VIP's ontvangen.

bijw.bep. =

Slide 40 - Tekstslide

Noteer de bijwoordelijke bepaling.
In het restaurant werden wij als VIP's ontvangen.

bijw.bep. = In het reataurant
bijw. bep. = als VIP's

Slide 41 - Tekstslide

1.3 Enkelvoudige en samengestelde zinnen, hoofdzinnen en bijzinnen.    

Slide 42 - Tekstslide

Is de zin enkelvoudig of samengesteld?
 Verschillende bankmedewerkers zijn vanwege hun matige prestaties per direct ontslagen.

 A enkelvoudig
 B samengesteld

Slide 43 - Tekstslide

Is de zin enkelvoudig of samengesteld?
 Verschillende bankmedewerkers zijn vanwege hun matige prestaties per direct ontslagen.

 A enkelvoudig
 B samengesteld

Slide 44 - Tekstslide

Hoe is de zin opgebouwd?
 Ze hebben de trein niet gehaald, want ze zijn te laat van huis vertrokken.
 A als enkelvoudige zin
 B als samengestelde zin: hoofdzin + hoofdzin
 C als samengestelde zin: hoofdzin + bijzin
 D als samengestelde zin: bijzin + hoofdzin

Slide 45 - Tekstslide

Hoe is de zin opgebouwd?
 Ze hebben de trein niet gehaald, want ze zijn te laat van huis vertrokken.
 A als enkelvoudige zin
 B als samengestelde zin: hoofdzin + hoofdzin
 C als samengestelde zin: hoofdzin + bijzin
 D als samengestelde zin: bijzin + hoofdzin

Slide 46 - Tekstslide

Hoe is de zin opgebouwd?
Deze student stop met de opleiding, wat ik erg jammer vind.

A als enkelvoudige zin
B als samengestelde zin: hoofdzin + hoofdzin
C als samengestelde zin: hoofdzin + bijzin
D als samengestelde zin: bijzin + hoofdzin

Slide 47 - Tekstslide

Hoe is de zin opgebouwd?
Deze student stop met de opleiding, wat ik erg jammer vind.

A als enkelvoudige zin
B als samengestelde zin: hoofdzin + hoofdzin
C als samengestelde zin: hoofdzin + bijzin
D als samengestelde zin: bijzin + hoofdzin

Slide 48 - Tekstslide

Einde toets

Slide 49 - Tekstslide