vragen hoofdstuk 6

paragraaf 1
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

paragraaf 1

Slide 1 - Tekstslide

Kenmerken van een ontwikkelingsland zijn onder andere…
A
armoede, slechte gezondheidszorg, warm klimaat
B
economische achterstand op rijke landen en slechte gezondheidszorg
C
armoede, slecht onderwijs en slechte gezondheidszorg
D
veel criminaliteit, hoog geboortecijfer en slechte infrastructuur

Slide 2 - Quizvraag

Ontwikkelingslanden zijn:
A
landen die goed ontwikkeld zijn
B
landen waar de productie en inkomens hoog zijn
C
landen met weinig analfebetisme
D
landen waar de productie en inkomens laag zijn

Slide 3 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van ontwikkelingslanden?

A
voldoende geld
B
veel analfabetisme
C
weinig onderwijs
D
veel armoede

Slide 4 - Quizvraag

Armoede heeft nare gevolgen voor de inwoners van ontwikkelingslanden.

Wat is GEEN gevolg:
A
analfabetisme
B
goede technische ontwikkeling
C
sociale en politieke onrust
D
ondervoeding

Slide 5 - Quizvraag

Inkomens in ontwikkelingslanden zijn ongelijk verdeeld. Een kleine groep mensen is heel rijk, een groot deel van de bevolking is arm.
Wat kunnen gevolgen zijn van ongelijke inkomensverdeling?
A
Grote armoede
B
Ondervoeding
C
Onderwijs voor iedereen
D
Weinig geld in het land

Slide 6 - Quizvraag

De vicieuze cirkel van armoede

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld van een vicieuze cirkel 
  • Verschijnsel:  armoede
  • Heeft als gevolg: lage opbrengst
  •  heeft als gevolg: lage productie
  • gevolg: eenvoudige productiemethodes
  • gevolg: geen geld om te investeren
  • leidt tot: armoede

Slide 8 - Tekstslide

1. Armoede
2. niet kunnen lezen of schrijven
3. niet naar school
4. kinderarbeid
5. ongeschoold werk

Wat is de juiste volgorde van de vicieuze cirkel?
A
1 - 2 - 3 - 4 -5 -1 - ...
B
1 - 2 - 4 - 3 - 5 - 1-...
C
1 - 4 - 2 - 3 - 5 - 1-...
D
1 - 4 - 3 - 2 - 5 - 1 - ...

Slide 9 - Quizvraag

In Gamba zijn minder iPads te koop dan in Nederland. Wat is de verklaring hiervoor?
A
Er is niet genoeg belangstelling voor het product.
B
Er zijn te weinig grondstoffen voor het maken van de iPad.
C
In Gambia zijn er te weinig mensen die iPads kunnen maken.
D
De koopkracht is in Gambia te laag voor het kopen van een iPad.

Slide 10 - Quizvraag

Armoede
Eenvoudige productie-
methodes
lage opbrengst
lage productie
geen geld om te investeren

Slide 11 - Sleepvraag

Lees de tekst en zet in de juiste volgorde
Armoede
Lage bestedingen
Werkloosheid
Lage productie

Slide 12 - Sleepvraag

paragraaf 2

Slide 13 - Tekstslide

Nationaal inkomen per inwoner
totale inkomen : aantal inwoners 

Slide 14 - Tekstslide

WELVAART VAN EEN LAND WORDT BEPAALD DOOR

  • Nationale inkomen per hoofd van de bevolking
  • Onbetaalde productie en zelfvoorziening
  • Voorzieningen ( artsen, scholen, schoon drinkwater)
  • De inkomensverschillen
  • koopkracht van het inkomen (lage prijzen kun je meer kopen)

Slide 15 - Tekstslide

In 2011 bedroef het nationaal inkomen van Nederland €560 miljard. De ontwikkelingshulp bedroeg in dat jaar 0,7% van het nationaal inkomen. Bereken welk bedrag naar ontwikkelingssamenwerking gaat. (met berekening)

Slide 16 - Tekstslide

antwoord
560.000.000.000 : 100  x 0,7 = 392.000.000 

Slide 17 - Tekstslide

Hoe noemen we het inkomen wat alle mensen bij elkaar verdienen?
A
internationaal inkomen
B
maximale inkomen
C
nationaal inkomen
D
hoogste inkomen

Slide 18 - Quizvraag

Het nationaal inkomen in Angola 12 miljard In Angola wonen 30 miljoen inwoners. Wat is het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
38,-
B
40 ,-
C
400,-
D
380,-

Slide 19 - Quizvraag

Malawi heeft een nationaal inkomen van
13 800 000 000 (miljard) en 17 300 000 inwoners. Wat is de berekening?
A
geen antwoord mogelijk
B
17 300 000 : 13 800 000 000
C
13 800 000 000 : 17 300 000

Slide 20 - Quizvraag

Paragraaf 3

Slide 21 - Tekstslide

Gevolg invoerrechten voor ontwikkelingslanden
  1. minder welvaart
  2. behoud van werkgelegenheid in Europese Unie.

Slide 22 - Tekstslide

Door protectiemaatregelen van rijke landen is het voor de ontwikkelingslanden soms moeilijk om hun producten te verkopen.

Met welke maatregel kunnen rijke landen ervoor zorgen dat ontwikkelingslanden hun producten beter kunnen verkopen?
A
Contingentering afschaffen
B
Hogere invoerrechten heffen op producten uit ontwikkelingslanden.
C
Meer exportsubsidie geven aan producenten in rijke landen.

Slide 23 - Quizvraag

Na lang onderhandelen tussen de EU en ontwikkelingslanden is afgesproken om de onderlinge handel vrijer te maken. De EU moet daarom haar invoerrechten en exportsubsidies gaan aanpassen. Welke twee beweringen kloppen?
A
De invoerrechten van de EU moeten dalen.
B
De exportsubsidies van de EU moeten dalen.
C
De invoerrechten van de EU moeten stijgen.
D
De exportsubsidies van de EU moeten stijgen.

Slide 24 - Quizvraag

paragraaf 4

Slide 25 - Tekstslide

Ruilvoet voor Equador (bananen) verslechtert!!
Ze moeten meer bananen leveren voor zelfde machine

Slide 26 - Tekstslide

Gevolg lage exportprijzen
  • een ongunstige ruilvoet
  • lage lonen
  • lage welvaart

Slide 27 - Tekstslide

Wat is monocultuur?
A
Een klein deel van de export bestaat uit één product
B
De export bestaat uit heel veel producten
C
Producten kunnen alleen verkocht worden aan landen in de buurt
D
Een groot deel van de export van een land bestaat uit één grondstof

Slide 28 - Quizvraag

Koffie is een belangrijk exportproduct van Rwanda (land in Oost-Afrika).
Stel dat de exportprijs van koffie uit Rwanda daalt en de importprijzen voor Rwanda niet veranderen.
Wat zal er dan gebeuren met de ruilvoet van Rwanda?
A
De ruilvoet van Rwanda zal gelijk blijven
B
De ruilvoet van Rwanda zal verslechteren
C
De ruilvoet van Rwanda zal verbeteren

Slide 29 - Quizvraag

Een grondstoffenfonds is een instelling die
A
grondstoffen koopt
B
grondstoffen verkoopt
C
de prijs van een grondstof controleert
D
de prijs van een grondstof stabiel maakt door de aan-en verkoop van een grondstof

Slide 30 - Quizvraag

Koffie is een belangrijk exportproduct van Rwanda (land in Oost-Afrika).
Stel dat de exportprijs van koffie uit Rwanda stijgt en de importprijzen voor Rwanda niet veranderen.
Wat zal er dan gebeuren met de ruilvoet van Rwanda?
A
De ruilvoet van Rwanda zal gelijk blijven
B
De ruilvoet van Rwanda zal verslechteren
C
De ruilvoet van Rwanda zal verbeteren

Slide 31 - Quizvraag

Een evenwichtsprijs ontstaat wanneer:
A
Er meer aanbod is dan vraag.
B
De producent tevreden is met de verkoopprijs.
C
Er meer vraag is dan aanbod.
D
Vraag en aanbod gelijk zijn aan elkaar.

Slide 32 - Quizvraag

Bij een tekort op de arbeidsmarkt
is er sprake van ...
A
veel vraag en weinig aanbod.
B
veel vraag en veel aanbod.
C
weinig vraag en veel aanbod.
D
weinig vraag en weinig aanbod.

Slide 33 - Quizvraag

Een grondstoffenfonds is een instelling die
A
grondstoffen koopt
B
grondstoffen verkoopt
C
de prijs van een grondstof controleert
D
de prijs van een grondstof stabiel maakt door de aan-en verkoop van een grondstof

Slide 34 - Quizvraag

Als een land maar 1 product exporteert: bijvoorbeeld alleen maar bananen
A
Analfabeet
B
Export
C
Monocultuur

Slide 35 - Quizvraag

paragraaf 5

Slide 36 - Tekstslide

Wat is een multinational?
A
Een groot bedrijf in Nederland
B
Een groot bedrijf met vestigingen in meerdere landen
C
Een klein ambachtelijk bedrijf
D
Gezellige koffietent

Slide 37 - Quizvraag

wat is/doet het IMF
A
onderdeel van de Verenigde Naties
B
Internationaal Muziek Fonds
C
leningen verstrekken aan arme landen
D
bank voor rijke landen

Slide 38 - Quizvraag

paragraaf 6

Slide 39 - Tekstslide

Gebonden hulp 

Ongebonden hulp 
Afrika krijgt 6 miljoen om trekkers van John Deere te kopen 
Soedan krijgt 2 miljoen euro vanwege de erorme schade aan huizen door een storm. 

Slide 40 - Sleepvraag

Strucurele hulp 

Noodhulp 
Artsen opleiden in een ziekehuis 
Medicijnen verstrekken na een overstroming 

Slide 41 - Sleepvraag

Gebonden hulp
Inkomen per hoofd van de bevolking 
Noodhulp
Ontwikkelingslanden
Structurele hulp
De oorzaak van het ene probleem is een gevol van een ander probleem. Met hulp van buitenaf kan het worden doorbroken.
Landen met een grote economische achterstand op rijke westerse landen
Hulp in noodsituaties, zoals geven van voedsel, medicijnen. Met als doel op korte termijn de mensen te laten overleven
Vicieuze cirkel
Hulp aan ontwikkelingslanden om de oorzaken van armoede te bestrijven en de landen economisch zelfstandig te maken. Deze hulp is gericht op lange termijn
Hulp aan een ontwikkelingsland waarbij voorwaarden aan die hulp gesteld worden
Het gemiddelde inkoper per inwonter van een land

Slide 42 - Sleepvraag

Wat is bilaterale hulp?
A
Ontwikkelingshulp dat rechtstreeks van land tot land wordt verstrekt.
B
Het helpen van mensen in Westerse landen
C
Antwoord A is juist
D
Antwoord B is juist

Slide 43 - Quizvraag

De samenwerking tussen rijke landen en ontwikkelingslanden noem je ontwikkelingshulp. 
Door ................................... kan de economische zelfstandigheid van landen verbeteren.


Bij rampen of conflicten geven landen vaak

Bij  ...................................... bied het hulp biedende land voorwaarden aan het ontwikkelingsland.
Structurele hulp
Noodhulp
Gebonden hulp
Ongebonden hulp

Slide 44 - Sleepvraag

Ontwikkelingshulp met als doel het blijvend verminderen van armoede is een vorm van:
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 45 - Quizvraag

Wanneer een land hulp biedt aan een ontwikkelingsland en voorwaarden stelt aan die hulp, noem je ook wel?
A
gebonden hulp
B
bilaterale hulp
C
noodhulp
D
structurele hulp

Slide 46 - Quizvraag

paragraaf 7

Slide 47 - Tekstslide

Wat is een microkrediet?
A
Microkrediet is een lening die banken afsluiten met bedrijven om groter te worden.
B
Microkrediet is een spaarrekening.
C
Microkrediet is een lening voor mensen die extra geld nodig hebben naast een andere lening.
D
Microkrediet is een lening voor startende en bestaande ondernemers en noemen we ook wel microfinanciering.

Slide 48 - Quizvraag

Fairtrade is een keurmerk, waarvoor staat Fairtrade
A
Eerlijke betaling werknemers
B
Duurdere prijzen
C
Eerlijke milieu normen
D
Lekkerder eten

Slide 49 - Quizvraag

Vicieuze
Infrastructuur
Schulden

Slide 50 - Sleepvraag