4e examentraining 2F CE 1.4 Opbouw en indeling van een tekst

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Centraal examen Lezen & Luisteren

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Nieuwe theorie: Nieuwe theorie: 1.4 Opbouw van een tekst
Daarna klassikaal theorie herhalen.
Vervolgens naar keuze: klassikaal oefenen met een tekst, waarbij alleen vragen zijn die gaan over de hoofdstukken:
  • 1.1 Tekstdoel 
  • 1.2 Hoofdgedachte/onderwerpen 
  • 1.3 Betrouwbaarheid van een tekst.


Slide 3 - Tekstslide

Nieuwe theorie

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Dit is vorig schooljaar ook al besproken.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Tekstverbanden en signaalwoorden
Jan gaat binnenkort werken. Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. Er gaat veel veranderen in zijn leven.

Jan gaat binnenkort werken, want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin?

Ik lees elke dag de krant, zodat ik op de hoogte ben.

Slide 9 - Open vraag

Welk tekstverband geeft ZODAT aan?

Ik lees de krant elke dag, zodat ik op de hoogte ben.
A
een reden/argument
B
een tegenstelling
C
een conclusie
D
een oorzaak/gevolg

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het tekstverband in deze zin?

Je krijgt vrijstelling voor het maken van de toetsen, als je vorig schooljaar een diploma hebt gehaald.
.
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een voorwaarde
D
een opsomming

Slide 11 - Quizvraag

Heb je genoeg kennis over signaalwoorden en hun tekstverbanden? (1.4)
JA
NEE

Slide 12 - Poll

Herhalen 
  1. Je krijgt eerst wat algemene vragen. (Klassikaal voor iedereen)
  2. Daarna krijg je de tekst + vragen (Klassikaal voor wie wil)
  3. De antwoorden bespreken we in LessonUp.

Slide 13 - Tekstslide

Waar vind je vaak het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?
A
in de inleiding en het middenstuk van de tekst
B
in de inleiding en het slot van de tekst
C
in de titel, de inleiding en het slot van de tekst
D
in het middenstuk en het slot van de tekst

Slide 14 - Quizvraag

Het belangrijkste doel van een gebruiksaanwijzing bij een nieuwe televisie is...
A
informeren
B
instrueren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 15 - Quizvraag

Op welke twee dingen let je om de betrouwbaarheid van een tekst te bepalen? (meer antwoorden kunnen)
A
Je kijkt of de bron betrouwbaar is.
B
Je kijkt of er plaatjes bij de tekst staan.
C
Je let op of er feiten in de tekst staan.
D
Je let op voor wie de tekst geschreven is.

Slide 16 - Quizvraag

Doe je mee aan het klassikaal analyseren van een tekst (7 vragen)?
JA
NEE

Slide 17 - Poll

JA: we gaan verder voor wie niet zelfstandig wil werken.
Maak de opdrachten 3 + EXTRA opdr. 1
evt. opdracht 1 (signaalwoorden)
timer
3:00

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
Hunebed is grafmonument
B
Hunebed moet beschermd worden
C
Kinderen vallen vaak van hunebed

Slide 19 - Quizvraag

Tekst 1 is een …
A
advertentie
B
betoog
C
nieuwsbericht

Slide 20 - Quizvraag

Wat wil de meneer Klopmaker bereiken?
A
De lezer informeren over het verbod om op hunebedden te klimmen.
B
De lezer instrueren wat men wel en niet mag bij een hunebed.
C
De lezer overtuigen dat een hunebed geen klimrek is.

Slide 21 - Quizvraag

Welke uitspraak over de betrouwbaarheid van tekst 1 is juist?
A
De schrijver geeft alleen de mening van de meneer Klompmaker en partijdige informatie.
B
De schrijver geeft zijn eigen mening en de mening van meneer Klompmaker over de feiten.
C
De schrijver noemt controleerbare feiten en de mening van meneer Klompmaker over de feiten.

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin geeft de hoofdgedachte van tekst 1 het best weer?
A
Vanwege beschadigingen aan het hunebed wil meneer Klompmaker een afrastering om het hunebed.
B
Vanwege de vele ongelukken wil meneer Klompmaker een afrastering om het hunebed.
C
Vanwege het feit dat hunebedden grafmonumenten zijn, wil meneer Klompmaker een afrastering om het hunebed.

Slide 23 - Quizvraag

Voorkomt een touw als afrastering ongelukken?
A
Ja, want men krijgt een boete als men toch op het hunebed klimt
B
Nee, want kinderen kunnen makkelijk onder het touw door en alsnog het hunebed beklimmen.
C
Waarschijnlijk wel, omdat het een afscheiding is en er een bordje ‘niet betreden’ bij staat.

Slide 24 - Quizvraag

Wat bedoelt meneer Klompmaker in alinea 3 met ‘Het hunebed is nota bene het topstuk uit de Canon van Nederland’ ? Het hunebed is belangrijk voor …
A
bekende Nederlanders.
B
de Nederlandse geschiedenis.
C
de top van de Nederlandse samenleving.

Slide 25 - Quizvraag

2F: Maak de opdrachten 3 + EXTRA opdr. 1  
evt. opdracht 1 (signaalwoorden)
Klaar?: Examensprint

Slide 26 - Tekstslide

Welk tekstverband is er in deze zin?

Het is warm buiten, toch heb ik het koud.
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een samenvatting
D
een opsomming

Slide 27 - Quizvraag