In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Blok 6 Spelling
leerjaar 1
BBL/KBL/TL
Slide 1 - Tekstslide
Startopdracht:
Schrijf de ik vorm verleden tijd van de onderstaande werkwoorden op.
werken raden
lopen poepen
snoepen antwoorden
gapen schrijven
kopen blijven
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we doen:
Instructie
Aan de slag
Nabespreken
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoelen:
BBL en KBL: Aan het einde van de les heb ik alles van blok 1 t/m 5 herhaald
TL: Aan het einde van deze les kan ik woorden aan het eind van een regel correct afbreken en kan ik afkortingen correct spellen
Slide 4 - Tekstslide
Korte klank/ lange klank
Klankgroep:
- woord verdelen in stukjes, elk stukje is een klankgroep.
brood-1 klankgroep
kroket
hagelslag
Slide 5 - Tekstslide
korte klank
Hoor je aan het einde van een klankgroep een korte klank?
Dan komt er een medeklinker bij.
Dop
Lange klank
Hoor je aan het einde van een klankgroep een lange klank?
Dan laat je een klinker weg.
Kool
Slide 6 - Tekstslide
Noem 4 medeklinkers
Slide 7 - Open vraag
Welke woorden horen bij een korte klank? hokken, apen, olifanten, stallen, beren
Slide 8 - Open vraag
Verleden tijd klank vaste werkwoorden
Klankvast?
Verleden tijd?
't kofschip?
't sexy fokschaap
stam of ik-vorm?
Slide 9 - Tekstslide
https:
Slide 10 - Link
Wat is de stam van werken?
Slide 11 - Open vraag
Wat is de hij-vorm verleden tijd van werken?
Slide 12 - Open vraag
Stappen als het een :
is het een klankvast werkwoord?
stam (hele werkwoord - en)
wat is de laatste letter?
in 't kofschip?
ja =te of ten
nee = de of den
LET OP: bij 1 persoon = de/te. Bij meerdere personen = den/ ten
Slide 13 - Tekstslide
Aan de slag:
BBL: Opdracht 16 t/m 24
KBL: verlengde instructie (bezitsvormen, cijfers en getallen)
TL: verlengde instructie (bezitsvormen, cijfers en getallen)
Slide 14 - Tekstslide
Bezitsvormen
In plaats van de schoenen van mijn vader kun je ook zeggen mijn vaders schoenen.
De bezitsvorm geeft aan van wie of wat iets is.
De bezitsvorm van een zelfstandig naamwoord maak je meestal door er een s achter te zetten.
Slide 15 - Tekstslide
Verander de bezitsvorm: De vriend van Jan is aardig.
Slide 16 - Open vraag
Verander de bezitsvorm: De telefoon van Farah.
Slide 17 - Open vraag
s of 's of '?
Bij de bezitsvorm schrijf je de s altijd vast aan het zelfstandig naamwoord, tenzij je daardoor problemen krijgt met de uitspraak van het woord.
Als het woord eindigt op een lange klinker of een y schrijf je een apostrof voor de bezits-s: oma’s stem, Romeo’s liefde, Toni’s haar, baby’s wiegje.
Als het woord eindigt op een s-klank schrijf je alleen een apostrof: Joris’ schooltas, Lex’ liedje, Joyce’ nagels.
Slide 18 - Tekstslide
Verander de bezitsvorm: De postzegel van Hugo
Slide 19 - Open vraag
Verander de bezitsvorm: Het avontuur van Rex
Slide 20 - Open vraag
Cijfers en getallen
In teksten gebruik je meestal geen cijfers, maar schrijf je getallen voluit.
Op deze regel zijn twee uitzonderingen:
Bij maten en gewichten zijn cijfers soms duidelijker.
Grote, ingewikkelde getallen schrijf je meestal in cijfers.
Voor of na cijfers en getallen kom je soms speciale tekens en afkortingen tegen, zoals €, %, kg of cm. In een tekst schrijf je deze ook voluit: euro, procent, kilo of centimeter.
Slide 21 - Tekstslide
Schrijf op zoals het hoort: 1 kg appels kost € 2,20
Slide 22 - Open vraag
Schrijf op zoals het hoort: Ik verdien per maand € 1233,-
Slide 23 - Open vraag
Aan de slag:
BBL: Opdracht 16 t/m 24
KBL: opdracht 15 t/m 22
TL: opdracht 13 t/m 19
Let op!!! Je hebt hier twee lessen voor. Stel vragen, zorg dat je het echt begrijp!!!!
Slide 24 - Tekstslide
Welk cijfer geef je jezelf voor je werkhouding? tussen de 1 en 10