Je kunt de volgende onderdelen van een rivier in Nederland aanwijzen op een dwarsdoorsnede / foto: oeverwal, komgrond, zomerdijk, winterdijk en uiterwaard.
Slide 9 - Tekstslide
Nu in het echt
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Lees de tekst van § 3.4 door
Check eerst of je alles begrijpt!
Maak §3.4 - Vraag 1 t/m 3
timer
7:00
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Polder
Een gebied waar de mens de waterstand regelt
Dit kan door een molen of een gemaal
Niet pompen = vol lopen van de polder = "verzuipen"
Slide 15 - Tekstslide
Zeepolder
Sedimenten van zand en klei wordt omdijkt
Denk aan Friesland en Zeeland
Slide 16 - Tekstslide
Veenpolder
Laagveengebieden
Vanaf 10e eeuw ontgonnen > sloten graven
Maaiveld zakte verder
Resultaat? inklinking
WE ZAKKEN WEG!
Denk aan: De Beemster
"Om wegzakken te voorkomen"
Slide 17 - Tekstslide
Inklinken
Bodemwater wegpompen en grond wordt stevig(er)
Water helemaal weg? Grond heeft ruimte om te zakken (inklinken)
Zie het als een spons die vol met water of leeg is
Veenpolders klinken het snelst in omdat daar het meeste water wordt weggepompt
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Droogmakerij
Stukken meren en/of zee die zijn leeggepompt
Eerst dijken rond en meer en dan (jaren) leegpompen
Wordt gebruikt voor landbouw en woningen
Voorbeeld: Flevoland en de Beemster
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Check eerst of je alles begrijpt!
Maak §3.4 - Vraag 4 t/m 7
timer
7:00
Slide 22 - Tekstslide
Waar zul je boerderijen vinden?
A
Uiterwaarden
B
Komgronden
C
Oeverwal
D
Boezem
Slide 23 - Quizvraag
Wat ligt hoger?
A
Uiterwaarden
B
Winterdijk
C
Zomerdijk
D
kribben
Slide 24 - Quizvraag
A
Zomerdijk
B
Winterdijk
C
Uiterwaarde
D
Kribben
Slide 25 - Quizvraag
A
Zomerdijk
B
Winterdijk
C
Uiterwaarde
D
Kribben
Slide 26 - Quizvraag
A
Zomerdijk
B
Winterdijk
C
Uiterwaarde
D
Kribben
Slide 27 - Quizvraag
Welk begrip past het best bij de afbeelding?
A
Polder
B
Zandmotor
C
Droogmakerij
D
Inklinking
Slide 28 - Quizvraag
Tegenwoordig pompen wij het water uit een droogmakerij d.m.v gemalen. Hoe deden we dat bij de eerste grote droogmakerijen 'De Beemster'?
A
Met de hand
B
Molen
C
Stoomgemaal
D
Slootjes graven die naar een laag punt stromen
Slide 29 - Quizvraag
Bekijk het plaatje hiernaast. Welk rijtje is juist?
A
1 = gemaal, 2 = polder,
3 = zee, 4 = dijk
B
1 = zee, 2 = gemaal, 3 = dijk, 4 = polder
C
1 = dijk, 2 = polder, 3 = zee,
4 = gemaal
D
1 = polder, 2 = dijk, 3 = zee,
4 = gemaal
Slide 30 - Quizvraag
Wat is een polder?
A
Een stuk land omringd door dijken waarbinnen de waterstand geregeld wordt
B
Een polder is een lager gelegen gebied in hoog Nederland
C
Een polder is een stuk 'wad' in zee die soms droog komt te liggen bij eb
D
Een polder is een hoger gelegen land dan de omgeving