In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Quiz
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de naam voor de eerste vier groepen die ontstaan bij het indelen van alle organismen
A
rijk
B
groep
C
soort
D
ras
Slide 2 - Quizvraag
We kunnen organismen indelen in 4 rijken, namelijk bacteriën, schimmels, planten en dieren. Dit doen we door te kijken naar kenmerken. Door welk kenmerk kunnen we organismen indelen tot het rijk van de dieren?
A
Bladgroenkorrels
B
celkern
C
geen celwand
D
vacuole
Slide 3 - Quizvraag
6 Levensverschijnselen
= samen reageren
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Welke drie kenmerken worden gebruikt bij het indelen van organismen in rijken?
A
Celkern, celwand en bladgroenkorrels
B
Celplasma, celkern, Dna
C
Bladgroenkorrels, vacuole, Celkern
D
Celmembraan, celwand, celkern
Slide 11 - Quizvraag
alle organismen hebben:
A
bladeren
B
dezelfde levenskenmerken
C
schimmels
D
ledematen
Slide 12 - Quizvraag
Welke levenskenmerken horen bij stofwisseling ?
A
voortplanten
B
voeden
C
uitscheiden
D
ademhalen
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Uit hoeveel groepen bestaat het dierenrijk?
A
6
B
7
C
4
D
8
Slide 15 - Quizvraag
Wat is geen groep binnen het dierenrijk?
A
Geleedpotigen
B
Wormen
C
Sponzen
D
Slakken
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Wat valt niet onder de gewervelden?
A
Amfibieën
B
Reptielen
C
Koningsvaren
D
Zoogdieren
Slide 18 - Quizvraag
Bij welk rijk kan fotosynthese plaatsvinden
A
plantenrijk
B
dierenrijk
C
schimmelrijk
D
bacterierijk
Slide 19 - Quizvraag
Uit welke drie groepen bestaat het plantenrijk
A
zaadplanten, bomen, mossen
B
sporenplanten, zaadplanten en wieren
C
sporenplanten, bloemen en bomen
D
zaadplanten, sporenplanten en naaldbomen
Slide 20 - Quizvraag
Van groot naar klein:
A
orgaan, organisme, orgaanstelsel, weefsel, cel
B
organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel
C
cel, weefsel, orgaan, orgaanstelsel, organisme
D
cel, orgaan, weefsel, orgaanstelsel, organisme
Slide 21 - Quizvraag
Wat is waar?
A
Cel 1: plantaardige cel
Cel 2: dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie
Cel 2: dierlijke cel
C
Cel 1: dierlijke cel
Cel 2: plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmelcel
Cel 2: plantaardige cel
Slide 22 - Quizvraag
Welke celkenmerken heeft een schimmel NIET?
A
Celwand
B
Celkern
C
Bladgroenkorrel
D
Vacuole
Slide 23 - Quizvraag
Een schimmel is een
A
producent
B
consument
C
afvaleter
D
reducent
Slide 24 - Quizvraag
Heeft een schimmel een celwand?
A
Ja
B
Nee
Slide 25 - Quizvraag
Gist is een
A
ééncellige schimmel
B
meercellige schimmel
C
ééncellige bacterie
D
meercellige bacterie
Slide 26 - Quizvraag
Een bacterie heeft een celkern
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quizvraag
Dit is een
A
plantaardige cel
B
cel van een schimmel
C
bacterie
D
dierlijke cel
Slide 28 - Quizvraag
Wat voor cel is nummer 4?
A
Plant
B
Schimmel
C
Dier
D
Bacterie
Slide 29 - Quizvraag
In een voedselkringloop worden de voedingsstoffen doorgegeven tussen de:
A
Planten en dieren
B
Schimmels en dieren
C
De 4 rijken
D
Alleen de dieren
Slide 30 - Quizvraag
Wie maken de voedselkringloop compleet?
A
producenten
B
reducenten
C
consumenten
D
Zowel A, B als C
Slide 31 - Quizvraag
Welke groep doet aan fotosynthese?
A
Bacteriën
B
Dieren
C
Planten
D
Schimmels
Slide 32 - Quizvraag
Waarom is fotosynthese zo belangrijk voor andere organismen?
A
Door de fotosynthese wordt zuurstof verbruikt.
B
Door de fotosynthese komt er nieuwe energie vrij.
C
Door de fotosynthese komt er telkens nieuw voedsel op aarde.
D
Door fotosynthese wordt CO2 gemaakt
Slide 33 - Quizvraag
Welke stof ontstaat of welke stoffen ontstaan bij de fotosynthese?
A
Bij de fotosynthese ontstaat alleen glucose.
B
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en koolstofdioxide.
C
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof.
D
Bij de fotosynthese ontstaan water, koolstofdioxide en glucose.
Slide 34 - Quizvraag
Het toevoegen van gist in brood om het luchtig te maken is:
A
klassieke biotechnologie
B
geen biotechnologie
C
recombinant-DNA-techniek
D
moderne biotechnologie
Slide 35 - Quizvraag
Het veranderen van erfelijke eigenschappen in een organisme noem je:
A
kruisen
B
selectie
C
inseminatie
D
genetische modificatie
Slide 36 - Quizvraag
De cel en genen veranderen van planten, om ze te verbeteren noem je?