H4.4 - Vermogen en energie (extra oefenen)

Dag R2C! Log in op de lessonup en pak je aantekening van de vorige les erbij.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dag R2C! Log in op de lessonup en pak je aantekening van de vorige les erbij.

Slide 1 - Tekstslide

Dag R2D! Log in op de lessonup en pak je aantekening van de vorige les erbij..

Slide 2 - Tekstslide

4.4 - Vermogen en energie 

Slide 3 - Tekstslide

Stickertje op apparaat

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte. 
grootheid          symbool        eenheid      symbool
spanning                 U                 Volt                        V
stroomsterkte         I                  Ampère                A
vermogen                P                 Watt                     W
P=UI

Slide 6 - Tekstslide

Noteer met symbolen: De spanning is 230 volt.

Slide 7 - Open vraag

Noteer met symbolen: De stroomsterkte is 0,85 ampere

Slide 8 - Open vraag

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 9 - Quizvraag

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 10 - Quizvraag

Vermogen is
A
De hoeveelheid stroom per minuut
B
De spanning per uur
C
De elektrische energie per seconde
D
De weerstand van een apparaat

Slide 11 - Quizvraag

Grootheid
eenheid
Afkorting
Afkorting
Vermogen
Stroomsterkte
Spanning 
P
I
V
Ampère
A
W
U
Watt
Volt

Slide 12 - Sleepvraag

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 13 - Quizvraag

Opdrachten
1) Door een gloeilamp loopt een spanning van 12 V en een stroom van 0,002 A. Bereken het vermogen
2) De spanning op een tv is 30 V en het vermogen is 22 W. Bereken de          stroomsterkte. (rond af op 2 decimalen)
3) Op de kachel staat een stickertje met 20 V en 68 mA. Bereken het vermogen van de kachel
4) Een wasmachine werkt op een stroom van 9,5 A en een vermogen van 2000 W. Bereken de spanning.

Slide 14 - Tekstslide

1) Door een gloeilamp loopt een spanning van 12 V en een stroom van 0,2 A. Bereken het vermogen.

Slide 15 - Open vraag

2) De spanning op een tv is 30 V en het vermogen is 22 W. Bereken de stroomsterkte. (rond af op 2 decimalen)

Slide 16 - Open vraag

3) Op de kachel staat een stickertje met 20 V en 68 mA. Bereken het vermogen van de kachel

Slide 17 - Open vraag

4) Een wasmachine werkt op een stroom van 8,6 A en een vermogen van 2000 W. Bereken de spanning.

Slide 18 - Open vraag

Maak de opdracht + test jezelf van H4.4
Fluisterend overleggen

Slide 19 - Tekstslide