-De leerling kent de eenheid en symbolen van vermogen
-De leerling heeft geoefend met het berekenen van vermogen
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Bespreken opgave 41 & 43
Slide 3 - Tekstslide
Wat gebruikt meer energie?
Slide 4 - Tekstslide
Stickertje op apparaat
Slide 5 - Tekstslide
Aantekening 4.4 vermogen
-Het vermogen is de energie die een apparaat per seconde gebruikt.
-Het symbool voor vermogen is P en de eenheid is watt (W)
Vb: P = 8,5 W
Slide 6 - Tekstslide
Formule elektrisch vermogen
P = U x I
P = elektrisch vermogen in watt (W)
U = spanning in volt (V) I = stroomsterkte in ampère (A)
Het elektrisch vermogen is dus afhankelijk van de spanning en de stroomsterkte !
Slide 7 - Tekstslide
Even op een rijtje...
Slide 8 - Tekstslide
Even oefenen
Een fohn heeft spanning van 12 V. Op de warmste stand loopt er een stroom van 800 mA door fohn.
Bereken het vermogen van de fohn.
Slide 9 - Tekstslide
Vraag 2
Een vaatwasser is aangesloten op het stopcontact (230 V) en heeft een maximaal elektrisch vermogen van 1500 W. Bereken de stroomsterkte van de vaatwasser.
Slide 10 - Tekstslide
Vraag 3
Door een tv van 150 W loopt een stroom van 500 mA. Bereken de spanning die over het apparaat staat.
Slide 11 - Tekstslide
Ga nu zelf aan de slag
Wat? Maak opdrachten: 53, 54, 59. Anders huiswerk volgende keer! Hoe? Doe dit individueel je mag overleggen met je buurman/vrouw bij vragen Hoe lang? ongeveer 15 minuten Klaar? Lees vast het stuk over energiegebruik berekeken.
Slide 12 - Tekstslide
Lesdoelen voor vandaag
-De leerling kan uitleggen wat vermogen is
-De leerling kent de eenheid en symbolen van vermogen
-De leerling heeft geoefend met het berekenen van vermogen