H4.4 - Vermogen en energie (les 2)

Dag R2C! Log in op de lessonup en pak je aantekening van de vorige les erbij.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Dag R2C! Log in op de lessonup en pak je aantekening van de vorige les erbij.

Slide 1 - Tekstslide

Dag R2D! Log in op de lessonup en pak je aantekening van de vorige les erbij..

Slide 2 - Tekstslide

4.4 - Vermogen en energie 

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen voor vandaag
4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 4 - Tekstslide

Stickertje op apparaat

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte. 
grootheid          symbool        eenheid      symbool
spanning                 U                 Volt                        V
stroomsterkte         I                  Ampère                A
vermogen                P                 Watt                     W
P=UI

Slide 7 - Tekstslide

Noteer met symbolen: De spanning is 230 volt.

Slide 8 - Open vraag

Noteer met symbolen: De stroomsterkte is 0,85 ampere

Slide 9 - Open vraag

Noteer met symbolen: Het vermogen is 2000 W

Slide 10 - Open vraag

Met welke formule bereken je het vermogen?

Slide 11 - Open vraag

Met welke formule bereken je de stroomsterkte?

Slide 12 - Open vraag

Vermogen  (P)
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          De formule voor het vermogen is dus:
                                               P = U x I

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht: Frituurpan
Een frituurpan werkt op 12 volt. Verder loopt er een stroom door van 1,32 A. Bereken het vermogen van de frituurpan.

Slide 14 - Tekstslide

Bereken het vermogen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht wasmachine
Een wasmachine heeft een vermogen van 750 W en is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte.

Slide 17 - Tekstslide

Een wasmachine heeft een vermogen van 750 W en is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte.

Slide 18 - Open vraag

Ga nu zelf aan de slag
Wat? Maak de volgende opdrachten van H4.4 - 1 t/m 4 + 6a, 7, 9 

Hoe? Doe dit individueel of in duo's. In duo's fluister je zachtjes.

Hoe lang? Tot het einde van de les

Klaar? Maak opdracht *10 in de online methode! 

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 20 - Quizvraag

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 21 - Quizvraag

Vermogen is
A
De hoeveelheid stroom per minuut
B
De spanning per uur
C
De elektrische energie per seconde
D
De weerstand van een apparaat

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 23 - Quizvraag

Vermogen =
  X
Sleep de juiste grootheid in de formule:
......................
........................
Tijd
energie
Stroomsterkte
Spanning

Slide 24 - Sleepvraag

Grootheid
eenheid
Afkorting
Afkorting
Vermogen
Stroomsterkte
Spanning 
P
I
V
Ampère
A
W
U
Watt
Volt

Slide 25 - Sleepvraag

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 26 - Quizvraag