Blok 1, fictie 4BK

Blok 1 

Fictie 
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Blok 1 

Fictie 

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning 

Lesdoel
Theorie / aantekeningen maken 
Zelfstandig werken
Einde les 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je het verschil tussen non-fictie en fictie. 

Aan het einde van de les weet je het verschil tussen niet-realistisch en realistisch.

Slide 3 - Tekstslide

(Non)fictie?!

Slide 4 - Woordweb

Theorie
  • Fictie; een verzonnen verhaal:
    Leesboeken, strips, films, toneelstukken en gedichten. 
  • Non-fictie; een niet verzonnen verhaal (waargebeurd).
    Schoolboeken, nieuwsberichten, kookboeken en een handleiding.


Slide 5 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?
Fictie of non-fictie?

Slide 6 - Tekstslide

Is het verhaal dat je hebt gelezen realistisch of niet-realistisch?
A
realistisch
B
niet-realistisch

Slide 7 - Quizvraag

Realistisch
Sommige verhalen zijn fictie, maar wel geloofwaardig. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zou in het echt ook kunnen gebeuren. Zo'n verhaal noem je realistisch.

Een voorbeeld  is het boek Spijt van Carry Slee. In dit verhaal wordt een jongen gepest. Dit is een realistisch verhaal.


Niet-realistisch
Andere verhalen zijn fictie, maar niet geloofwaardig. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zal in het echt niet gauw gebeuren. Zo'n verhaal noem je niet-realistisch.

Een voorbeeld is de film Home alone. In deze film gaan de ouders van Kevin op vakantie en vergeten ze hem mee te nemen. Dit is een niet-realitisch verhaal.

Slide 8 - Tekstslide

Het hangt af van: 
  • de beschrijving van de tijd en de omgeving;
  • de beschrijving van personen, gedachten, gesprekken;
  • de geloofwaardigheid van gebeurtenissen;
  • fantasie-elementen;
  • de afloop van het verhaal. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat ga je doen?

Maak opdr. 1 (blz. 14)
Zelfstandig
Stilte (oortjes toegestaan)
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Ga verder met opdr. 2  (vraag 1 t/m 3)

Slide 10 - Tekstslide