Fictie

Welkom bij Nederlands!
Pak je leesboek, pen & markeerstift
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Pak je leesboek, pen & markeerstift

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Herhalen fictie
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Periode 1
In het PTO staat:
  • Toets Hamvraag 7 oktober
  • Toets Grammatica 11 november

Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Info
We werken aan fictie.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Alles tegelijk!
Wat weten jullie allemaal over fictie??
Daar gaan we nu achter komen!


Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Spanning
Een belangrijke reden dat je als lezer door wilt lezen, is omdat je wilt weten hoe het verder gaat en hoe het afloopt. 

Dat betekent zeker niet voor iedere lezer hetzelfde.

Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg fictie
  • Opdracht maken
  • Afsluiting

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Spanning
Er zijn verschillende manieren om spanning in een boek te brengen:
- Het verhaal speelt in een gevaarlijke omgeving
- De hoofdpersoon komt in een gevaarlijke situatie
- Een hoofdstuk eindigt met een cliffhanger
- Door aanwijzingen krijg je als lezer een vermoeden.
- Bijijijijna bij de ontknoping maar: eerst nog uitstel.


Vandaag
  • Lezen
  • Uitleg PO
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Cliffhanger
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg spanning
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie: realistisch of niet-realistisch 

Realistisch:

Het verhaal lijkt erg op de werkelijkheid, alles kan in het echt.

Niet-realistisch:
Verhalen met veel gebeurtenissen die niet echt kunnen gebeuren.



Slide 10 - Tekstslide

Tekenen op het bord
Realistisch
Sommige verhalen zijn fictie, maar wel geloofwaardig. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zou in het echt ook kunnen gebeuren. Zo'n verhaal noem je realistisch.

Een voorbeeld  is het boek Spijt van Carry Slee. In dit verhaal wordt een jongen gepest. Dit is een realistisch verhaal.


Niet-realistisch
Andere verhalen zijn fictie, maar niet geloofwaardig. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zal in het echt niet gauw gebeuren. Zo'n verhaal noem je niet-realistisch.

Een voorbeeld is de film Home alone. In deze film gaan de ouders van Kevin op vakantie en vergeten ze hem mee te nemen. Dit is een niet-realitisch verhaal.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Opdracht
Lees het verhaal.
Maak de vragen erbij.

Je mag overleggen NA het lezen van het verhaal.
En zachtjes!

Klaar? Ga je boek lezen.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg Spanning
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Doel van de les
Aan het eind van deze les...
- ...weet je wat hoofd- en bijfiguren zijn en kun je ze herkennen.
- ...kun je het vertelperspectief van een stuk tekst herkennen.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Doel van de les
Herhalen van alle theorie over fictie.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Personages
Hoofd- en bijfiguren zijn personages in een roman of verhaal.
Personages spelen een bepaalde rol. De belangrijkste rollen zijn: hoofdfiguur & bijfiguur.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Hoofdfiguur
  • Maakt een ontwikkeling door in het verhaal
  • Heeft zowel goede als slechte eigenschappen
  • Is niet in een paar woorden te omschrijven, juist omdat je zoveel eigenschappen van dit karakter kent
  • Is realistisch, levensecht
  • Kan onvoorspelbaar zijn
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Bijfiguur
  • Wordt weinig omschreven
  • Heeft vaak maar één of twee eigenschappen, bijvoorbeeld ‘jaloers’, of ‘zorgzaam’
  • Is makkelijk in een paar woorden te omschrijven
  • Gaat niet echt leven voor jou, blijft op de oppervlakte
  • Is nogal voorspelbaar.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Bijfiguur
Je kunt dit in twee soorten indelen:
  • Helper
  • Tegenstander
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Perspectief
Bepaalt de blik op gebeurtenissen en personages.
De lezer / kijker wordt beïnvloed.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelperspectief
  • ik-verteller                                                    ik-vorm
  • personale verteller                                   hij/zij-vorm                   
    

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies



Verhaal 
Ik lees het verhaal voor.
  1. Je markeert de woorden die je niet kent.
  2. Je schrijft op: 
  • Wie is de hoofdfiguur?
  • Wie zijn de bijfiguren?
  • Wie is helper?
  • Wie is tegenstander?
  • Hoe wordt het verhaal spannend gemaakt?
  • Wat is het vertelperspectief?
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie kan bestaan uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.

A
niet waar
B
waar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een personage?
A
iemand die iets meemaakt
B
een avonturier
C
een mens van vlees en bloed
D
een verhaalfiguur

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van welke personen kom je het meest te weten in een verhaal?
A
bijfiguur
B
figurant
C
hoofdfigurant
D
hoofdpersoon

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Blijft het hele boek hetzelfde, heeft maar één karaktereigenschap
A
hoofdfiguur
B
flat character

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdpersoon
Bijfiguur
Je leest (vaak) de gedachten en gevoelens deze persoon.
Je leert dit personage nauwelijks kennen.
Dit personage maakt een ontwikkeling door. Hij of zij verandert.
Je leest niet de gedachten en gevoelens van dit personage.
Je leert deze persoon echt goed kennen.
Je kunt meeleven of je inleven in dit personage.
Dit personage maakt nauwelijks een ontwikkeling door. Hij of zij blijft hetzelfde.
Je leeft niet mee met dit personage

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is een verhaal waarin dieren kunnen praten, realistisch of niet-realistisch?
A
Realistisch
B
Niet-realistisch

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is een verhaal dat zich afspeelt in een ziekenhuis, realistisch of niet-realistisch?
A
Realistisch
B
Niet-realistisch

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is een boek van Harry Potter realistische of niet-realistische fictie?
A
realistisch
B
niet-realistisch

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Realistisch ...
A
lijkt op de werkelijkheid, kan echt gebeuren.
B
lijkt niet op de werkelijkheid, kan niet echt gebeuren.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik-vertelperspectief
Personaal vertelperspectief
Alwetend vertelperspectief
Hij ziet zijn vrienden lopen in de stad. 
Hij zou er morgen wel achterkomen dat je het leven niet kan plannen.
Wat een vervelend mannetje, denk ik terwijl ik zijn kop koffie inschenk. 

Slide 36 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies



Verhaal 
Ik lees het verhaal voor.
  1. Je markeert de woorden die je niet kent.
  2. Je schrijft op: 
  • Is het realistisch of niet?
  • Wat maakt het spannend?
  • Wat vind jij van dit verhaal? Gebruik 2 beoordelingswoorden.
  • Wie is de hoofdfiguur?
  • Wat is het vertelperspectief?
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Doel van de les
Aan het eind van deze les...
- ...weet je wat hoofd- en bijfiguren zijn en kun je ze herkennen.
- ...kun je het vertelperspectief van een stuk tekst herkennen.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Doel van de les
Aan het eind van deze les...
- ...weet je wat hoofd- en bijfiguren zijn en kun je ze herkennen.
- ...kun je het vertelperspectief van een stuk tekst herkennen.
Vandaag
  • Lezen
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies