Lesweek 3 2.2 Schrijven, Bronnen gebruiken + 3.2 werkwoordspelling (verl.t)

Wat staat er vandaag op het programma?
  • Herhalen Schrijven in fases/ Schrijfplan
  • Herhalen Tegenwoordige tijd
  • Nieuwe theorie: Gebruik van bronnen
  • Nieuwe theorie: Werkwoordspelling in de verleden tijd
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3,4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat staat er vandaag op het programma?
  • Herhalen Schrijven in fases/ Schrijfplan
  • Herhalen Tegenwoordige tijd
  • Nieuwe theorie: Gebruik van bronnen
  • Nieuwe theorie: Werkwoordspelling in de verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Voordat je gaat schrijven, maak je een schrijfplan.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Welke uitspraak past het beste bij jou?
A
Ik heb wel een schrijfplan gemaakt, maar nog geen tekst
B
Ik heb niets gemaakt
C
Ik heb wel een advertentietekst gemaakt, maar geen schrijfplan
D
Ik heb een schrijfplan en een advertentietekst gemaakt

Slide 3 - Quizvraag

Waarom is een schrijfplan zo belangrijk?
A
Het geeft overzicht
B
Je vergeet zo niets
C
Je kunt alvast spelfouten checken
D
Je denkt van te voren alvast goed na wat je gaat schrijven.

Slide 4 - Quizvraag

In het schrijfplan gebruik je:
A
lange, hele zinnen
B
uitgebreide alinea-indelingen
C
steekwoorden
D
veel zinnen

Slide 5 - Quizvraag

Een schrijfplan bevat de volgende onderdelen:
A
schrijfdoel, doelgroep, onderwerp, structuur van de tekst
B
voorkennis, hoofdgedachte, structuur van de tekst
C
aanleiding, middenstuk en slot van de tekst

Slide 6 - Quizvraag

Een schrijfplan maken helpt bij het schrijven van bijvoorbeeld een artikel.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Staat in Teams

Slide 8 - Tekstslide

Nu Nederlands 3.1 Werkwoordspelling
Herhaling: werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Wat is goed geschreven?
A
Hij wandelt naar huis.
B
Hij wandeld naar huis.
C
Hij wandeldt naar huis.

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd.
Wat is goed geschreven?
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 11 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Wat is goed geschreven?
A
Hij bediend
B
Hij bedient

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de tegenwoordige tijd in.

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Nu Nederlands 3.2 Werkwoordspelling
Werkwoordspelling verleden tijd.
Even oefenen

Slide 15 - Tekstslide

Geef het goede antwoord.
(tobben) Ik ..... zeker twee dagen met dat probleem.

Slide 16 - Open vraag

geef het goede antwoord.
(smeden) De smit .... een heel mooi hek voor de oude burcht.

Slide 17 - Open vraag

Geeft het goede antwoord.
(misten) Het .... gisteren de hele dag.

Slide 18 - Open vraag

Geef het goede antwoord.
(oplichten) Hij .... die firma voor miljoenen op.

Slide 19 - Open vraag

Geef het goede antwoord.
(ontmoeten) Tijdens onze vakantie ...wij hele aardige mensen.

Slide 20 - Open vraag

Geef het goede antwoord.
(grenzen) Die huizen ... vroeger aan de rand van het dorp.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Nieuwe theorie: gebruik van bronnen
Als je in jouw tekst verwijst naar een bron, moet je die bron vermelden aan het eind van je tekst/verlag/werkstuk.
Er zijn regels afgesproken over hoe je die bronnen vermeldt.

Slide 23 - Tekstslide

Waarom ben je verplicht je bronnen te vermelden bij een betoog?

Slide 24 - Open vraag

De bronvermelding dient een aantal doelen:

  1. Je geeft hiermee de auteur van de bron de eer die hem/haar toekomt.
  2. Je geeft de lezer van je schrijfproduct de kans om de bron op te zoeken.
  3. Door het plaatsen van een bron voorkom je plagiaat.

https://www.scribbr.nl/category/apa-stijl/

Slide 25 - Tekstslide

Twee manieren
  • Citeren: letterlijk tekst overnemen
  • Parafraseren : een stuk tekst in eigen woorden samenvatten

Slide 26 - Tekstslide

APA-regels
Twee plekken waar je je bronnen noteert:
  1. In de tekst bij dat wat je hebt overgenomen (citaat of parafrase)
  2. In je bronnenlijst aan het eind van je schrijfproduct 

Slide 27 - Tekstslide

Formats voor bronnenlijst:
Boeken:
AchternaamAuteur, Initialen. (Jaar). Boektitel (editie). Stad, Land: Uitgever.
Websites:
AchternaamAuteur, Initialen. (Jaar, dag maand). Artikeltitel [TypeInternetbron]. Geraadpleegd van http://WebPagina
Tijdschrift:
AuteurAchternaam, Initialen, & AuteurAchternaam, Initialen. (Jaar). TitelArtikel. TitelTijdschrift, Volume(Issue), paginanummer(s). https://doi.org/nummer

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Aan de slag
2.2 Schrijven: bronnen gebruiken
3.2 Werkwoordspelling verleden tijd

Slide 30 - Tekstslide