Vaardigheden leerjaar 1 2024 bronnen en tijdvakken

Vaardigheden Leerjaar 1
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vaardigheden Leerjaar 1

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
- weet je alles over de volgende vaardigheden:
  • werken met tijdvakken
  • chronologisch de tijd indelen
  • werken met bronnen

Slide 2 - Tekstslide

Vaardigheden Geschiedenis leerjaar 1
1. Tijdvakken.
2. prehistorie / historie.
3. primaire en secundaire bronnen.
4. geschreven en ongeschreven bronnen.
5. invalshoeken.
6. feit en mening.
7. gebondenheid aan tijd en plaats.
8. betrouwbaarheid van bronnen.
9. hoe geef je antwoord op een vraag?

Slide 3 - Tekstslide

Vaardigheid 1:  De 10 Tijdvakken.

De eerste twee:
Leer de namen van de tijdvakken en de jaartallen.
1. Jager-verzamelaars en boeren
2. Grieken en Romeinen

Slide 4 - Tekstslide

10 tijdvakken

Slide 5 - Tekstslide

Tijdvak 1 Prehistorie en Tijdvak 2 Historie
Historie = geschiedenis , pre= voor

Prehistorie, voor de geschiedenis, voordat mensen  schrift kenden.

Historie begint vanaf het moment dat mensen schrift gaan gebruiken.

Slide 6 - Tekstslide

Prehistorie
historie

Slide 7 - Tekstslide

vaardigheid 2: primaire en secundaire bronnen.
primaire bron: een bron die gemaakt is in de tijd waarover het informatie geeft. Komt uit de tijd zelf, ooggetuige, de bron was er bij.

Secundaire bron: een bron die gemaakt is na de tijd waarover het informatie geeft. De bron is dus later gemaakt, informatie uit de tweede hand, via-via.

Slide 8 - Tekstslide

primair
secundair

Slide 9 - Tekstslide

Vaardigheid 2: geschreven en ongeschreven bronnen

geschreven bron: een bron die schrifttekens bevat.
ongeschreven bron: een bron die geen schrifttekens bevat.

Slide 10 - Tekstslide

geschreven
ongeschreven

Slide 11 - Tekstslide

Vaardigheid 5: Oorzaak, gevolg, aanleiding

oorzaak: geeft aan waarom of waardoor iets
gebeurt. De achterliggende redenen
gevolg: datgene dat gebeurd na de oorzaak.
aanleiding: is de belangrijkste oorzaak voor een
gebeurtenis. De reden waarom iets NU gebeurt, op dit moment.

Slide 12 - Tekstslide

Vaardigheid 5: Invalshoeken
Economisch: hoe verdienen mensen geld, hoe voorzien ze in hun levensonderhoud?
Politiek: wie heeft de macht? Wie bepaalt de regels?
Sociaal: hoe leven mensen samen? Welke verschillende groepen bestaan er in de samenleving?
Cultureel: normen en waarden, gewoontes, eten, kleding, kunst.

Slide 13 - Tekstslide

Vaardigheid 6: Feit en mening
feit: is iets dat we kunnen controleren
mening: iets wat een persoon vindt, persoonsgebonden en kan dus veranderen.

Slide 14 - Tekstslide

Vaardigheid 7: Gebondenheid aan tijd en plaats

Wat we nu gewoon vinden, vonden ze vroeger bijzonder

Wat we hier gewoon vinden, vinden ze ergens anders bijzonder

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Vaardigheid 2: Betrouwbaarheid van   bronnen
1. Wanneer is de bron gemaakt?
2. Hoe is de maker van de bron aan zijn informatie gekomen?
3. Wat is de bedoeling van de maker van de bron?

Slide 17 - Tekstslide

Vaardigheid 9: Hoe geef je antwoord op een vraag?
1. Neem de vraag over in je antwoord
2.Wanneer er 2 dingen worden gevraagd moet je ook twee antwoorden geven
3. Geef duidelijk aan wat je bedoelt

Slide 18 - Tekstslide

Hoe kun je leren voor de toets?
- Lees nog eens de hoofdstukken uit je boek door zodat je weet waar de toets over gaat.
- Deze lessonUp



Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 1: 1p
Leg het verschil tussen historie en prehistorie uit.

Slide 20 - Open vraag

Opdracht 2: 2p

Is dit een bron uit de historie of uit de prehistorie? Leg je antwoord uit.

Slide 21 - Open vraag

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.
(2p per goed antwoord met uitleg)

Slide 22 - Open vraag

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.

Slide 23 - Open vraag

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.

Slide 24 - Open vraag

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.
(2p per goed antwoord met uitleg)

Slide 25 - Open vraag

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.

Slide 26 - Open vraag

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.

Slide 27 - Open vraag

1. Julius Caesar roept zich zelf uit tot dictator voor het leven.
2. Julius Caesar marcheert met zijn troepen naar Rome.

A
Zin 1 is de oorzaak zin 2 het gevolg
B
Zin 1 is het gevolg zin 2 is de oorzaak

Slide 28 - Quizvraag


1. Bonifatius hakt een heilige Donar boom om van de Germanen.
2. Bonifatius wordt vermoord door boze Germanen.

A
Zin 1 is de oorzaak zin 2 het gevolg
B
Zin 1 is het gevolg zin 2 is de oorzaak

Slide 29 - Quizvraag

1. Columbus ontdekt Amerika.
2. Midden- en Zuid-Amerika worden geteisterd door ziektes die de Europeanen meebrengen.

A
Zin 1 is de oorzaak zin 2 het gevolg
B
Zin 1 is het gevolg zin 2 is de oorzaak

Slide 30 - Quizvraag


1. Ik maak geen huiswerk en leer niet voor mijn toetsen
2. Ik haal een onvoldoende.

A
Zin 1 is de oorzaak zin 2 het gevolg
B
Zin 1 is het gevolg zin 2 is de oorzaak

Slide 31 - Quizvraag

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.
A
Een mening
B
Een feit

Slide 32 - Quizvraag

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.
Op veel plaatsen in Drenthe kun je overblijfselen van de hunebedden vinden. Sommige van de gebruikte stenen wegen meer dan twintigduizend kilo. Voor de bouw werden ze geselecteerd op vorm en kleur. Hoe groter, hoe mooier het hunebed. 
A
Een mening
B
Een feit

Slide 33 - Quizvraag

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.
A
Een mening
B
Een feit

Slide 34 - Quizvraag

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.
A
Een mening
B
Een feit

Slide 35 - Quizvraag

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.
A
Een mening
B
Een feit

Slide 36 - Quizvraag

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.
A
Een mening
B
Een feit

Slide 37 - Quizvraag

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.
A
Een mening
B
Een feit

Slide 38 - Quizvraag

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.
A
Een mening
B
Een feit

Slide 39 - Quizvraag

Lees de bron. Je wilt iets te weten komen over de zoon van koning Clovis, is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit.

Slide 40 - Open vraag

Bekijk de bron. Je wilt weten hoe Karel de Grote eruit zag. Is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit.

Slide 41 - Open vraag

Lees de bron. Je wilt weten hoe Karel de Grote eruitzag. Is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit

Slide 42 - Open vraag

Leg uit dat deze afbeelding een goed voorbeeld is van gebondenheid aan tijd en plaats. (let op je manier van antwoord geven)

Slide 43 - Open vraag

Leg uit dat deze afbeelding een goed voorbeeld is van gebondenheid aan tijd en plaats. (let op je manier van antwoord geven)
(onder de afbeelding: kopen van een aflaat)

Slide 44 - Open vraag

In de eerste steden werden tempels gebouwd en priesters aangesteld
A
Economisch
B
Politiek
C
Cultureel
D
Sociaal

Slide 45 - Quizvraag

Door de overgang van jagen-verzamelen naar landbouw gingen mensen in grotere groepen bij elkaar wonen.
A
Economisch
B
Politiek
C
Cultureel
D
Sociaal

Slide 46 - Quizvraag

Het schrift werd uitgevonden om bijvoorbeeld bij te houden hoeveel producten boeren hadden geleverd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 47 - Quizvraag