Karin vond een lekker recept en gebruikte deze voor het menu.
1 / 32
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Wat is fout in deze zin?
Karin vond een lekker recept en gebruikte deze voor het menu.
Slide 1 - Open vraag
Slide 2 - Tekstslide
Roodkapje is op weg naar .... oma
A
zijn
B
hun
C
haar
D
ze
Slide 3 - Quizvraag
Roodkapjes beste vriend is op weg naar .... oma
A
zijn
B
haar
C
kan allebei
Slide 4 - Quizvraag
De mediatheek heeft ..... collectie online-boeken uitgebreid.
A
zijn
B
haar
C
hun
D
ze
Slide 5 - Quizvraag
Deze les loopt lekker, maar .... van vorige keer liep in de soep.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die
Slide 6 - Quizvraag
Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).
Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.
Slide 7 - Tekstslide
Ik zie een groepje leerlingen. Ik roep ...
A
hen
B
hun
Slide 8 - Quizvraag
Jan en Yet vinden het nog lastig. Ik leg het .... nog een keer uit.
A
hen
B
hun
Slide 9 - Quizvraag
..... lopen door de school.
A
Hun
B
Hen
C
Zij
Slide 10 - Quizvraag
Ik heb een cadeautje gekocht voor ....
A
hen
B
hun
Slide 11 - Quizvraag
Let op!
Verwijswoord - wat
Met het verwijswoord wat verwijs je naar
dat en datgene
een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige),
een overtreffende trap (het beste)
een hele zin:
Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.
Slide 12 - Tekstslide
We hebben alles, ..... de docent vertelde, opgeschreven
A
dat
B
die
C
wat
D
dit
Slide 13 - Quizvraag
Dat schilderij is echt het mooiste .... ik ooit gezien heb.
A
wat
B
dat
C
die
D
dit
Slide 14 - Quizvraag
Het gaafste liedje ....... ik ken is 'Wuthering Heights' van Kate Bush.
A
wat
B
dat
C
dit
D
die
Slide 15 - Quizvraag
Het is lekker hoog gezongen, ...... ik prachtig vind.
A
dat
B
wat
Slide 16 - Quizvraag
Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen
Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):
De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt
Slide 17 - Tekstslide
Ken jij de zanger ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie
Slide 18 - Quizvraag
Ken jij het museum ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie
Slide 19 - Quizvraag
Formuleren H3 - Fouten met verwijswoorden
Slide 20 - Tekstslide
Zoals we de vorige les besproken hebben, wijzen verwijswoorden terug naar een woord dat eerder genoemd is. Mensen maken veel fouten met verwijswoorden. Hier zijn verschillende oorzaken voor.
Slide 21 - Tekstslide
Oorzaak 1
Iemand weet niet of het woord waarnaar hij verwijst een de-woord of een het-woord is.
Slide 22 - Tekstslide
Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.
Slide 23 - Tekstslide
Oorzaak 2
Iemand weet niet of het de-woord waarnaar hij verwijst, mannelijk of vrouwelijk is.
Slide 24 - Tekstslide
De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.
Slide 25 - Tekstslide
Oorzaak 3
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.
Slide 26 - Tekstslide
Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Hen moet hun zijn.
Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je 'hun'.
Slide 27 - Tekstslide
Oorzaak 4
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.
Slide 28 - Tekstslide
Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Hen moet hun zijn.
Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je 'hun'.
Slide 29 - Tekstslide
Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten
Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: 'haar' moet 'zijn' zijn.
Slide 30 - Tekstslide
Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus 'waarnaar' moet 'naar wie' zijn.
Slide 31 - Tekstslide
Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus 'dat' moet 'wat' zijn.