1. Om het verschil te horen tussen klanken als m en n; p, t en k; s, f en g; eu, u en ui
2. Om de klanken in volgorde te zetten, zoals bij ‘dorp’ en ‘drop’ of ‘12’ en ‘21’
3. Om de aandacht te houden bij ‘klankinformatie’ (gesproken woord)
4. Met het inprenten van reeksen, bijvoorbeeld tafels of spellingsregels
5. Met het onthouden van vaste woordcombinaties, uitdrukkingen of gezegdes
6. Met het onthouden van losse gegevens, zoals rijtjes, woordjes en jaartallen